|  | 
 
		
			| 24 feb 2024 | 16:14 |  
			| 
						
							|   | Decreet over de programmatische aanpak stikstof (publicatie BS)
 |  
							|  |  
							| Het VLAAMS PARLEMENT  heeft aangenomen en Wij, REGERING, bekrachtigen hetgeen volgt:Decreet over de programmatische  aanpak stikstof
 HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen, definities en doelstellingen
 Afdeling  1. - Algemene bepalingen en definities
 Artikel 1. Dit decreet regelt een gewestaangelegenheid.
 Art.  2. In dit decreet wordt verstaan onder:
 1°  achtergronddepositie: de totale stikstofdepositie  die actueel aanwezig is;
 2°  AEA-lijst: de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen en technieken,  vermeld in bijlage I bij het ministerieel besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst  van ammoniakemissiearme stalsystemen in uitvoering van artikel 1.1.2 en artikel 5.9.2.1bis van titel  II van het VLAREM;
 3°  AEA-stal: een ammoniakemissiearme stal die conform artikel 5.9.2.1bis  van titel II van het VLAREM gebouwd is volgens staltechnieken die als ammoniakemissiearm werden of worden  beschouwd;
 4°  algemene verordening gegevensbescherming: verordening (EU) 2016/679 van het Europees  Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband  met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking  van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);
 5°  ammoniakemissiereducerende  maatregel: een maatregel van de AEA-lijst, alsook elke andere wetenschappelijk gevalideerde maatregel  voor veehouderijen of mestverwerkingsinstallaties, waarvan door de minister, door de Vlaamse Regering  of in een decreet, vastgesteld is dat de toepassing van de maatregel in kwestie een reductie van de ammoniakemissie  veroorzaakt en waarbij het ammoniakemissiereducerend vermogen van de maatregel in kwestie door de minister,  door de Vlaamse Regering of in een decreet gekwantificeerd is;
 6°  ANB: het Agentschap voor  Natuur en Bos, vermeld in artikel 1 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 december 2005 tot  oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid Agentschap voor Natuur  en Bos;
 7°  beveiligde zending: een van de volgende betekeningswijzen:
 a) een aangetekende  brief;
 b) een afgifte tegen ontvangstbewijs;
 c) een zending via het digitale platform  voor de indiening en behandeling van vergunningsaanvragen, meldingen en beroepen, dat de Vlaamse administratie  ter beschikking stelt;
 d) een verzending via het internetloket dat de afdeling Mestbank van  de VLM ter beschikking stelt voor communicatie van en met de afdeling;
 e) een verzending via  een internetloket dat de VLM ter beschikking stelt voor de andere communicatie van en met de VLM dan  de communicatie van en met de afdeling Mestbank;
 f) elke andere betekeningswijze die door de  Vlaamse Regering toegestaan is, waarbij de datum van kennisgeving met zekerheid kan worden vastgesteld;
 8°   biologisch bedrijf: veehouderij die de biologische productie toepast overeenkomstig verordening (EU)  2018/848 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de biologische productie en de  etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad;
 9°   deelzone: een deel van een of meer speciale beschermingszones die aangewezen zijn met toepassing van  de Habitatrichtlijn (SBZ-H), dat landschapsecologisch, en in het bijzonder ecohydrologisch, een min of  meer homogene zone vormt. Een deelzone kan een bundeling omvatten van een aantal van de ruimtelijk gescheiden  deelgebieden, of onderdelen ervan, waaruit de SBZ-H bestaan;
 10°  deNOx-technieken: NOx-verwijderingstechnieken;
 11°   exploitant: de houder van een vergunning voor de exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit;
 12°   extern salderen: voor de berekening van de totale stikstofemissie en -depositie, bij de ammoniakemissies  van een veehouderij of mestverwerkingsinstallatie respectievelijk de NOx-emissies van een stationaire  bron of mobiliteitsgerelateerd project, de vergunde ammoniakemissies van een andere veehouderij of mestverwerkingsinstallatie  respectievelijk de vergunde NOx-emissies van een andere stationaire bron, die op een andere locatie volledig  of gedeeltelijk definitief worden stopgezet, in mindering brengen;
 13°  gemiddelde veebezetting:  het gemiddelde aantal dieren dat op jaarbasis aanwezig is in een exploitatie, stal of inrichting;
 14°   IIOA: een ingedeelde inrichting of activiteit als vermeld in artikel 5.1.1, 8°,  van het DABM;
 15°   INBO: het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, vermeld in artikel 1 van het besluit van de Vlaamse  Regering van 23 december 2005 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap zonder rechtspersoonlijkheid  Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek;
 16°  kritische depositiewaarde: de grens waarboven het  risico bestaat dat de kwaliteit van het habitattype significant wordt aangetast door de eutrofiërende  of verzurende invloed van atmosferische stikstofdepositie;
 17°  landcommissie: een landcommissie  als vermeld in artikel 2.2.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting;
 18°   lastenboek bio: de beschrijving van het geheel aan regels waaraan bedrijven met een biologische productiemethode  moeten voldoen. Die bedrijven moeten zich daarvoor laten controleren en certificeren door een erkend  controleorgaan;
 19°  melding: een melding die gedaan is conform de bepalingen van het decreet  van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning of het decreet van 15 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning,  voor de exploitatie van een IIOA van de derde klasse als vermeld in artikel 5.2.1 van het DABM;
 20°   melkvee: dieren van de diersoort rundvee die vallen onder een van de diercategorieën, vermeld in artikel  27, § 1, eerste lid, 1°,  a), van het Mestdecreet van 22 december 2006;
 21°  Mestbankaangifte:  de aangifte, vermeld in artikel 23 van het Mestdecreet van 22 december 2006;
 22°  mestkalveren:  dieren van de diercategorie mestkalveren, vermeld in artikel 27, § 1, eerste lid, 1°,  b), van  het Mestdecreet van 22 december 2006;
 23°  mestverwerkingsinstallatie: een bewerkings- of verwerkingseenheid  als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 3°,  van het Mestdecreet van 22 december 2006, met  uitzondering van de inrichtingen voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest als vermeld in rubriek  9.3 tot en met 9.8 van de indelingslijst die opgenomen is in bijlage 1 bij titel II van het VLAREM;
 24°   minister: de Vlaamse minister, bevoegd voor de omgeving en de natuur;
 25°  mobiliteitsgerelateerd  project: een vergunningsplichtig verkeersdragend infrastructuurproject of een vergunningsplichtig verkeersgenererend  project;
 26°  Natuurdecreet van 21 oktober 1997: het decreet van 21 oktober 1997 betreffende  het natuurbehoud en het natuurlijk milieu;
 27°  NH3-N: NH3  of ammoniak, uitgedrukt als elementair stikstof;
 28°  NOx of stikstofoxiden: stikstofmonoxide  en stikstofdioxide, uitgedrukt als stikstofdioxide;
 29°  NOx-N: NOx of stikstofoxiden, uitgedrukt  als elementair stikstof;
 30°  NOx-reducerende technieken: procesgeïntegreerde technieken die  de vorming van NOx reduceren;
 31°  passend beheer: het beheer dat vastgesteld is in goedgekeurde  natuurbeheerplannen als vermeld in artikel 16octies van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997, of in  daarmee vergelijkbare plannen of vergelijkbare overeenkomsten, dat vereist is om binnen de SBZ-H in kwestie  de gunstige staat van instandhouding te bereiken voor de stikstofgevoelige habitattypes waarvoor die  SBZ-H is aangewezen;
 32°  passende beoordeling: de beoordeling, vermeld in artikel 36ter, §  3, van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997 of in artikel 19, derde lid, van het decreet van 25 april  2014 betreffende complexe projecten;
 33°  perceelnummer: het perceelnummer, vermeld in artikel  1.1.7, tweede lid, van de VLAREME van 28 oktober 2016;
 34°  pluimveehouderij: een vergunningsplichtige  inrichting als vermeld in rubriek 9.3.1 van de indelingslijst van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM,  waarin pluimvee gefokt of gehouden wordt, of een vergunningsplichtige gemengde inrichting als vermeld  in rubriek 9.5 van dezelfde indelingslijst, voor zover er dieren als vermeld in rubriek 9.3.1 van dezelfde  indelingslijst worden gefokt of gehouden;
 35°  rundveehouderij: een vergunningsplichtige inrichting  als vermeld in rubriek 9.4.2 of 9.4.3 van de indelingslijst van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM,  waarin mestkalveren of andere runderachtigen gefokt of gehouden worden, of een vergunningsplichtige gemengde  inrichting als vermeld in rubriek 9.5 van dezelfde indelingslijst, voor zover er runderachtigen worden  gefokt of gehouden;
 36°  SBZ-H: een of meer van de volgende gebieden:
 a) een gebied  dat aangewezen is door de Vlaamse Regering met toepassing van artikel 4, lid 4, van de Habitatrichtlijn  of, in afwachting van die aanwijzing, een gebied dat met toepassing van die richtlijn door de Vlaamse  Regering definitief is vastgesteld krachtens artikel 36bis, § 6, van het Natuurdecreet van 21  oktober 1997 of dat geacht wordt definitief te zijn vastgesteld krachtens artikel 36bis, § 12,  van het voormelde decreet;
 b) een gebied dat aangewezen is door het Waalse Gewest of het Brusselse  Hoofdstedelijke Gewest of door een andere lidstaat van de Europese Unie met toepassing van artikel 4,  lid 4, van de voormelde richtlijn of, in afwachting van die aanwijzing, een gebied dat voorgesteld is  door een van beide gewesten of door een andere lidstaat met toepassing van artikel 4, lid 1, van de voormelde  richtlijn, dat door de Europese Commissie van communautair belang is verklaard met toepassing van artikel  4, lid 2, van de voormelde richtlijn;
 37°  titel II van het VLAREM: het besluit van de Vlaamse  Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne;
 38°   varkenshouderij: een vergunningsplichtige inrichting als vermeld in rubriek 9.4.1 van de indelingslijst  van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, waarin varkens of gespeende biggen gefokt of gehouden worden,  of een vergunningsplichtige gemengde inrichting als vermeld in rubriek 9.5 van dezelfde indelingslijst,  voor zover er varkens of gespeende biggen worden gefokt of gehouden;
 39°  veehouderij: een vergunningsplichtige  IIOA als vermeld in rubriek 9 van de indelingslijst van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, voor zover  er dieren worden gehouden die behoren tot een diersoort die opgenomen is in de lijst, vermeld in artikel  27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december 2006;
 40°  vergunningsplichtig verkeersdragend  infrastructuurproject: een vergunningsplichtig project met als hoofddoel de mobiliteit wijzigen, waarbij  verkeersdragende infrastructuur wordt aangelegd of gewijzigd, waarbij de capaciteit van het verkeer door  de wijziging wordt verhoogd;
 41°  vergunningsplichtig verkeersgenererend project: een vergunningsplichtig  project dat geen verkeersdragend infrastructuurproject is en dat stikstofemissiegenererende vervoersbewegingen  veroorzaakt, of de wijziging van een dergelijk project;
 42°  Vlaamse administratie: een Vlaamse  administratie als vermeld in artikel I.3, 2°,  van het Bestuursdecreet van 7 december 2018;
 43°   vleesvee: dieren van de diersoort rundvee als vermeld in de tabel die opgenomen is in artikel 27, §  1, eerste lid, van het Mestdecreet van 22 december 2006, die geen mestkalveren of melkvee zijn;
 44°   VLM: de Vlaamse Landmaatschappij, vermeld in artikel 2 van het decreet van 21 december 1988 houdende  oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij;
 45°  VMM: de Vlaamse Milieumaatschappij, vermeld  in artikel 10.2.1 van het DABM.
 Tenzij bij dit decreet een andersluidende definitie is bepaald,  zijn de volgende definities van toepassing in dit decreet :
 1°  de definities, vermeld in artikel  1.1.2 en 5.1.1 van het DABM;
 2°  de definities, vermeld in artikel 2 van het Natuurdecreet van  21 oktober 1997;
 3°  de definities, vermeld in artikel 2, eerste lid, van het decreet van 25  april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.
 Art. 3.  § 1. De impactscore van een project  is de hoogste procentuele verhouding van de totale stikstofdepositie van een project tegenover de kritische  depositiewaarde van de al dan niet actueel aanwezige Europees te beschermen habitats in de toetszone  van het project, die wordt bepaald met toepassing van het tweede tot en met het vierde lid.
 Bij  de bepaling van de impactscore worden alleen locaties in aanmerking genomen waarvan de kritische depositiewaarde  van een al dan niet actueel aanwezige Europees te beschermen habitat als gevolg van de achtergronddepositie  wordt overschreden, of door de cumulatie van de achtergronddepositie en het project zou worden overschreden.
 De  toetszone is het geheel van de volgende locaties, voor zover die liggen binnen SBZ-H en binnen een straal  van 20 kilometer van de emissiebron:
 1°  de locaties van de actueel aanwezige Europees te beschermen  habitats;
 2°  de locaties van de tot doel gestelde Europees te beschermen habitats op terreinen  onder passend beheer;
 3°  de zoekzones, vermeld in artikel 2, 70°,  van het Natuurdecreet van  21 oktober 1997 voor de Europees te beschermen habitats. Daarvoor worden de zoekzones gebruikt van de  zoekzonekaart versie 0.2 zoals gepubliceerd op 14 september 2015, vermeld in artikel 36ter, §  1, zesde lid, van het voormelde decreet, of van de zoekzonekaart die in voorkomend geval overeenkomstig  artikel 50septies, § 4, tweede lid, van hetzelfde decreet aangepast is.
 In dit artikel  worden verstaan onder Europees te beschermen habitats: de habitats, vermeld in artikel 2, 62°,  van het  Natuurdecreet van 21 oktober 1997, voor zover het gaat om stikstofgevoelige habitats als vermeld in artikel  2, 74°,  van hetzelfde decreet waarvoor de SBZ-H in kwestie is aangewezen.
 § 2. De Vlaamse  administratie werkt binnen drie maanden na de inwerkingtreding van dit decreet een onlinetoepassing uit  en stelt die ter beschikking om de impactscore te berekenen.
 De berekening van de impactscore,  vermeld in paragraaf 1, eerste lid, is het resultaat van de impactscoreberekening die uitgevoerd is met  de onlinetoepassing, zodra de Vlaamse administratie die ter beschikking stelt.
 § 3.  Behoudens voor de identificatie van de piekbelasters, vermeld in artikel 17, worden voor de berekening  van de impactscore in de onlinetoepassing de volgende modellen en databronnen gebruikt:
 1°   de meest recente biologische waarderingskaart en habitatkaart voor de locaties, vermeld in paragraaf  1, derde lid, 1° ;
 2°  de meest recente kaart met het passend beheer voor de locaties, vermeld  in paragraaf 1, derde lid, 2° ;
 3°  de zoekzones van de zoekzonekaart van 2015, vermeld in artikel  36ter, § 1, zesde lid, van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997, of van de zoekzonekaart die  in voorkomend geval overeenkomstig artikel 50septies, § 4, tweede lid, van hetzelfde decreet aangepast  is;
 4°  de meest recente versie van de kaart met achtergronddepositie (het Vlaamse Operationeel  Prioritaire Stoffenmodel of VLOPS-model);
 5°  de meest recente versie van het model dat de depositie  ten gevolge van het aangevraagde project berekent (het Immissie Frequentie Distributie Model of IFDM);
 6°   de ammoniakemissiefactoren die zijn vastgelegd in de recentste versie van de Bijlage Richtlijnenboek  Landbouwdieren, opgesteld ter uitvoering van artikel 4.6.2, § 1 en § 3, van het DABM.
 Voor  de berekening van de impactscore worden voor het project in kwestie, per stikstofemissiebron, de volgende  projectgebonden gegevens gebruikt:
 1°  de kenmerken van de emissiepunten;
 2°  in voorkomend  geval de gebruikte emissiereducerende technieken.
 Afdeling 2. - Doelstellingen
 Art.  4.  § 1. Dit decreet heeft als doel bij te dragen aan de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen  voor Europees beschermde natuur door de impact van stikstofdepositie op SBZ-H structureel en planmatig  terug te dringen.
 Dit decreet beoogt tevens een efficiënte en stabiele vergunningverlening.
 § 2. Om de doelstelling, vermeld in paragraaf 1, te realiseren worden de ammoniakemissies en de  NOx-emissies gereduceerd zodat de totale jaarlijkse emissie van het Vlaamse Gewest uiterlijk tegen 31  december 2030 beperkt is tot:
 1°  21.800 ton NOx-N waardoor een reductie gerealiseerd wordt  van 45,0% NOx;
 2°  21.300 ton NH3-N waardoor een reductie gerealiseerd wordt  van 40,3% NH3.
 Die reducties worden berekend ten opzichte van de gerapporteerde  emissies voor het referentiejaar 2015, zoals gerapporteerd door de VMM overeenkomstig artikel 2.10.4.1  van titel II van het VLAREM. De totale emissie omvat alle emissiebronnen van het Vlaamse Gewest. De emissies  van vliegtuigen, buiten de landings- en startcyclus, worden niet in rekening gebracht.
 Als de  methodiek waarmee de jaaremissies voor het referentiejaar 2015 of de emissieprognoses voor 2030 worden  berekend, zou worden aangepast, kan de Vlaamse Regering de reductiedoelstellingen, vermeld in het eerste  lid, aanpassen, op voorwaarde dat aangetoond kan worden dat daardoor een gelijkwaardige effectieve depositiereductie  wordt gerealiseerd zoals op het moment van de inwerkingtreding van dit decreet beoogd als gevolg van  de reductiedoelstellingen, vermeld in het eerste lid.
 § 3. Om de emissiereducties, vermeld  in paragraaf 2, en een reductie van de varkensstapel met 30% te realiseren, worden de volgende reducties  gerealiseerd door veehouderijen:
 1°  voor varkens en pluimvee in niet-AEA-stallen: een reductie  van de ammoniakemissies zodat de totale jaarlijkse stalemissie van de betreffende sector uiterlijk tegen  31 december 2030 beperkt is tot respectievelijk 5701 ton NH3 voor varkens en 2089 ton  NH3 voor pluimvee, waardoor een ammoniakemissiereductie van 60% gerealiseerd wordt;
 2°   voor rundveehouderijen: een reductie van de ammoniakemissies zodat de totale jaarlijkse stalemissie  van de betreffende deelsector uiterlijk tegen 31 december 2030 beperkt is tot respectievelijk 2794 ton  NH3 voor vleesvee, 3271 ton NH3 voor melkvee en 438 ton NH3  voor mestkalveren, waardoor een reductie gerealiseerd wordt van 15% NH3 voor de deelsector  vlees- en melkvee, en een reductie van 20% NH3 voor de deelsector mestkalveren.
 Aanvullend  kan de reductie van de varkensstapel met 30% gerealiseerd worden met vrijwillige stopzettingsregelingen.
 Die  reducties worden gerealiseerd tegen 31 december 2030 en worden berekend ten opzichte van de toestand  in het referentiejaar 2015. De toestand in het referentiejaar 2015 wordt bepaald overeenkomstig paragraaf  2, tweede en derde lid.
 § 4. Om de emissiereducties, vermeld in paragraaf 2, te realiseren,  realiseert de sector van de mestverwerkingsinstallaties, vermeld in artikel 14, tweede lid, minstens  een reductie van de ammoniakemissie met 30% ten opzichte van de ammoniakemissie van de mestverwerkingsinstallaties  in 2015.
 § 5. Tegen 31 december 2030 wordt de oppervlakte die vereist is volgens de  instandhoudingdoelstellingen van de SBZ-H voor de stikstofgevoelige habitats, vermeld in artikel 2, 74°,   van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997, waarvoor de SBZ-H in kwestie zijn aangewezen, onder passend  beheer gebracht, met inbegrip van stikstofsaneringsmaatregelen op perceelsschaal. Daarbij wordt prioritair  en uiterlijk tegen 2026 werk gemaakt van de in de SBZ-H gelegen toetszones als vermeld in artikel 3,  § 1, waarop de piekbelasters impact hebben en vervolgens van de in de SBZ-H gelegen toetszones  waarop de meeste rundveehouderijen impact hebben.
 Tegen 1 januari 2045 zijn geïntegreerde, gebiedsgerichte  stikstofsaneringsprojecten voor de uitvoering van stikstofsaneringsmaatregelen op landschapsschaal voor  de stikstofgevoelige habitats waarvoor de SBZ-H in kwestie zijn aangewezen, uitgevoerd voor de 193 deelzones  van de SBZ-H waarvoor hydrologisch herstel nodig is als onderdeel van een effectieve stikstofsanering,  met als tussentijdse doelstelling dat die stikstofsaneringsprojecten in 140 van de 193 deelzones zijn  opgestart tegen 1 januari 2030.
 In deze paragraaf wordt verstaan onder:
 1°  landschapsschaal:  het landschappelijke geheel dat de kwaliteit van de stikstofgevoelige habitats mee bepaalt;
 2°   stikstofsaneringsmaatregelen: de instandhoudingsmaatregelen die nodig zijn om de effecten te verminderen  of weg te nemen van stikstofdepositie op de stikstofgevoelige habitats waarvoor de SBZ-H in kwestie zijn  aangewezen.
 HOOFDSTUK 2. - Bronmaatregelen
 Afdeling 1. - Vaststelling van PAS-referentie  2030
 Art. 5. Voor elke varkens-, pluimvee- of rundveehouderij die op de datum van de inwerkingtreding  van dit decreet vergund is, wordt een PAS-referentie 2030 bepaald. De PAS-referentie 2030 is de maximale  ammoniakemissie, uitgedrukt in kg NH3/jaar, die na 31 december 2030 mag plaatsvinden  op de IIOA in kwestie.
 Een varkens-, pluimvee- of rundveehouderij kan, in afwijking van het  eerste lid, uitsluitend een hogere maximale ammoniakemissie dan de PAS-referentie 2030 verkrijgen op  basis van een omgevingsvergunning die wordt verleend met toepassing van artikel 36 of 38, derde lid.
 De  PAS-referentie 2030 wordt bepaald aan de hand van de ammoniakemissies in de referentiesituatie 2021 waarop  de reductiedoelstellingen en de vrijstellingen, vermeld in dit decreet, worden toegepast.
 De  referentiesituatie 2021 wordt bepaald door de gemiddelde veebezetting van de IIOA in kwestie, gespecificeerd  per stalsysteem waarin de dieren in kwestie gehouden werden, overeenkomstig de gegevens van de Mestbankaangifte  voor het productiejaar 2021, te vermenigvuldigen met de relevante ammoniakemissiefactoren en in voorkomend  geval te verhogen met de leegstandspercentages die opgenomen zijn in de lijst die als bijlage 1 bij dit  decreet is gevoegd.
 Als de gemiddelde veebezetting overeenkomstig de gegevens van de Mestbankaangifte  voor het productiejaar 2021, in voorkomend geval verhoogd met de leegstandspercentages die opgenomen  zijn in de lijst die als bijlage 1 bij dit decreet is gevoegd, hoger is dan de vergunde of geacteerde  aantallen voor de IIOA in kwestie, wordt, om de referentiesituatie 2021 te bepalen, de gemiddelde veebezetting  van die IIOA, in voorkomend geval verhoogd met de leegstandspercentages die opgenomen zijn in de lijst  die als bijlage 1 bij dit decreet is gevoegd, begrensd tot de vergunde of geacteerde aantallen voor die  IIOA.
 De Mestbank stelt de gegevens van de Mestbankaangifte voor het productiejaar 2021, vermeld  in het vierde en vijfde lid, ter beschikking van de exploitant.
 Een exploitant kan een afwijkende  berekeningsmethode van de referentiesituatie 2021 vragen, als de gemiddelde veebezetting van zijn varkens-,  pluimvee- of rundveehouderij, voor het jaar 2021, zoals vermeld in de Mestbankaangifte, niet representatief  is omwille van een of meerdere van de volgende situaties:
 1°  het betreft een varkens-, pluimvee-  of rundveehouderij die sinds het jaar 2017 investeringen heeft gedaan inzake dierplaatsen;
 2°   het betreft een varkens-, pluimvee- of rundveehouderij die vergund is na 1 januari 2022 en waarvan de  gemiddelde veebezetting in 2021 voor de diersoorten rundvee, varkens en pluimvee, nul was;
 3°   het betreft een varkens-, pluimvee- of rundveehouderij die geconfronteerd werd met een overmachtssituatie  die een impact had op de gemiddelde veebezetting in 2021.
 In de gevallen, vermeld in het zevende  lid, wordt de referentiesituatie 2021 via een door de Vlaamse Regering vast te stellen afwijkende methode  berekend, met dien verstande dat de gemiddelde veebezetting die gebruikt wordt voor de berekening van  de referentiesituatie 2021 via een afwijkende methode, niet hoger mag zijn dan het aantal nutriëntenemissierechten  waarover de landbouwer in kwestie op 1 januari 2024 beschikt.
 De Vlaamse Regering kan nadere  regels bepalen voor de toepassing van dit artikel, en bepaalt:
 1°  onder welke voorwaarden de  referentiesituatie 2021 als niet representatief wordt beschouwd als vermeld in het zevende lid;
 2°   de nadere regels voor de toepassing van een afwijkende berekeningsmethode van de referentiesituatie  2021, vermeld in het zevende lid;
 3°  de wijze waarop een exploitant een vraag voor de toepassing  van een afwijkende berekeningsmethode van de referentiesituatie, vermeld in het zevende lid moet stellen  en op welke wijze deze afgehandeld moet worden;
 4°  nadere regels voor de toewijzing van dieren  aan een welbepaalde diercategorie overeenkomstig de gegevens van de Mestbankaangifte.
 Afdeling  2. - Generieke bronmaatregelen voor veehouderijen
 Onderafdeling 1. - Generieke bronmaatregelen  voor varkens- en pluimveehouderijen
 Art. 6.  § 1. De exploitant van een varkens- of pluimveehouderij  als vermeld in artikel 5, eerste lid, realiseert, behoudens bij toepassing van artikel 5, tweede lid,  tegen 31 december 2030 een ammoniakemissiereductie van 60% ten opzichte van de ammoniakemissies in de  referentiesituatie 2021 die afkomstig waren van dieren die in een niet-AEA-stal werden gehouden.
 § 2. De exploitant van een varkens- of pluimveehouderij realiseert tegen 31 december 2030 zijn  PAS-referentie 2030 door:
 1°  een al dan niet bijkomende ammoniakemissiereducerende maatregel  toe te passen;
 2°  het aantal dierplaatsen en, in de mate dat ze gepaard gaan met ammoniakemissies,  de daaraan verbonden inrichtingen, activiteiten of aanhorigheden te verminderen;
 3°  een combinatie  van punt 1°  en 2°.
 De exploitant kan de voormelde PAS-referentie 2030 realiseren binnen het  geheel van de diersoorten varkens, pluimvee of rundvee van de veehouderij in kwestie.
 Om bij  een omgevingsvergunningsaanvraag te toetsen of voldaan is aan de PAS-referentie 2030, wordt de stikstofemissie  die wordt ondervangen door projectgebonden ingrepen of mitigerende maatregelen, in mindering gebracht  voor de berekening van de totale stikstofemissie, op voorwaarde dat die ingrepen of maatregelen betrekking  hebben op elementen die behoren tot dezelfde vergunningsaanvraag en die, behalve indien toepassing gemaakt  wordt van extern salderen in uitvoering van artikel 38, vijfde lid, gesitueerd zijn op één en dezelfde  locatie.
 Als de exploitant de PAS-referentie 2030 wil realiseren op de wijze, vermeld in het  eerste lid, 1°  of 3°,  beschikt hij daarvoor uiterlijk op 30 september 2029 over een aangepaste omgevingsvergunning.
 Als  de exploitant de PAS-referentie 2030 wil realiseren op de wijze, vermeld in het eerste lid, 2°,  doet  hij daarvoor uiterlijk op 30 september 2029 een melding van de gedeeltelijke of volledige stopzetting  overeenkomstig artikel 98 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering  van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.
 Als de exploitant niet  tijdig of onvoldoende uitvoering geeft aan de verplichtingen, vermeld in het vierde of vijfde lid, of  als de omgevingsvergunning niet verleend is, wordt, behoudens de toepassing van artikel 5, tweede lid,  vanaf 1 oktober 2029 de omgevingsvergunning ambtshalve aangepast conform de PAS-referentie 2030 door  het aantal dierplaatsen en, in de mate dat ze gepaard gaan met ammoniakemissies, de inrichtingen, activiteiten  of aanhorigheden die daaraan verbonden zijn, te verminderen. Daarvoor wordt de procedure, vermeld in  hoofdstuk 7, afdeling 1, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, op overeenkomstige  wijze toegepast. De procedure tot ambtshalve aanpassing wordt stopgezet als tijdens die procedure alsnog  de vereiste omgevingsvergunning wordt verkregen.
 § 3. De Vlaamse Regering kan nadere  regels bepalen voor de toepassing van dit artikel.
 Art. 7. In afwijking van artikel 68, eerste  lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning kan de bevoegde overheid, behoudens  de toepassing van artikel 5, tweede lid, voor de verdere exploitatie van een varkens- of pluimveehouderij  die niet in overeenstemming is met de PAS-referentie 2030, maar een omgevingsvergunning verlenen tot  en met 31 december 2030, op voorwaarde dat de IIOA in kwestie geen piekbelaster is en die, ten opzichte  van de vergunde situatie, geen stijging van de stikstofemissies of van de stikstofdeposities veroorzaakt  op de SBZ-H in kwestie.
 De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de toepassing van  dit artikel.
 Onderafdeling 2. - Generieke bronmaatregelen voor rundveehouderijen
 Art.  8. Met behoud van toepassing van artikel 9, § 1, neemt iedere rundveehouderij die op de datum  van de inwerkingtreding van dit decreet vergund is, uiterlijk tegen 31 december 2025 een ammoniakemissiereducerende  maatregel met een minimaal rendement van 5%. In afwijking daarvan kan een gelijkwaardig rendement worden  bereikt door het aantal dierplaatsen te verminderen, of door een combinatie van een ammoniakemissiereducerende  maatregel en een vermindering van het aantal dierplaatsen.
 Rundveehouderijen waarvoor een ingreep  als vermeld in het eerste lid al vervat zit in de geldende vergunning, worden geacht te hebben voldaan  aan de verplichting, vermeld in het eerste lid, als die ingreep nog niet in de vergunningstoestand van  1 januari 2015 vervat zat. De ingreep, vermeld in het eerste lid, wordt opgenomen in de omgevingsvergunning.
 In  afwijking van artikel 5, 1°,  c), en artikel 6 respectievelijk artikel 82/1 van het decreet van 25 april  2014 betreffende de omgevingsvergunning wordt voor de vergunningsplichtige verandering respectievelijk  bijstelling van de milieuvoorwaarden, ter naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit het eerste  lid, de meldingsprocedure, vermeld in hoofdstuk 10 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning,  op overeenkomstige wijze toegepast.
 De exploitant neemt de maatregel of maatregelen, vermeld  in het eerste lid, ook op in de Mestbankaangifte.
 Art. 9.  § 1. De Vlaamse Regering zal  uiterlijk op 31 december 2026 de reductiepercentages voor de deelsectoren van de rundveehouderij actualiseren  overeenkomstig artikel 55. De exploitant van een rundveehouderij als vermeld in artikel 5, eerste lid,  zorgt ervoor, behoudens bij toepassing van artikel 5, tweede lid, dat tegen 31 december 2030, ten opzichte  van de ammoniakemissies in de referentiesituatie 2021, vermeld in artikel 5, derde lid, die geactualiseerde  reductiepercentages gerealiseerd zijn op de rundveehouderij.
 Als de Vlaamse Regering uiterlijk  op 31 december 2026 de reductiepercentages voor de deelsectoren van de rundveehouderij niet heeft geactualiseerd  overeenkomstig artikel 55, zorgt de exploitant van een rundveehouderij als vermeld in artikel 5, eerste  lid, ervoor, behoudens bij toepassing van artikel 5, tweede lid, dat tegen 31 december 2030 ten opzichte  van de ammoniakemissies in de referentiesituatie 2021, vermeld in artikel 5, derde lid, de ammoniakemissie  die afkomstig is van:
 1°  vleesvee, niet gestegen is;
 2°  melkvee, met 25% gereduceerd  is;
 3°  mestkalveren, met 28% gereduceerd is.
 Als de exploitant van een rundveehouderij  vóór de vaststelling van de geactualiseerde reductiepercentages overeenkomstig artikel 55 de PAS-referentie  2030 wil realiseren, worden de relevante percentages, vermeld in het tweede lid, gehanteerd.
 De  Vlaamse Regering zal de reductiepercentages jaarlijks aanpassen op basis van de evaluatie van de deelsectorinspanningen  zoals vermeld in artikel 4, § 3.
 § 2. De exploitant van een rundveehouderij realiseert  tegen 31 december 2030 zijn PAS-referentie 2030 door:
 1°  een al dan niet bijkomende ammoniakemissiereducerende  maatregel toe te passen;
 2°  het aantal dierplaatsen en, in de mate dat ze gepaard gaan met  ammoniakemissies, de inrichtingen, activiteiten of aanhorigheden die eraan verbonden zijn, te verminderen;
 3°   een combinatie van punt 1°  en 2°.
 De exploitant kan de PAS-referentie 2030 realiseren binnen  het geheel van de diersoorten varkens, pluimvee of rundvee van de veehouderij in kwestie.
 Om  bij een omgevingsvergunningsaanvraag te toetsen of voldaan is aan de PAS-referentie 2030, wordt de stikstofemissie  die wordt ondervangen door projectgebonden ingrepen of mitigerende maatregelen, in mindering gebracht  voor de berekening van de totale stikstofemissie, op voorwaarde dat die ingrepen of maatregelen betrekking  hebben op elementen die behoren tot dezelfde vergunningsaanvraag en die, behalve indien toepassing gemaakt  wordt van extern salderen in uitvoering van artikel 38, vijfde lid, gesitueerd zijn op één en dezelfde  locatie.
 Als de exploitant de PAS-referentie 2030 wil realiseren op de wijze, vermeld in het  eerste lid, 1°  of 3°,  beschikt hij daarvoor uiterlijk op 30 september 2029 over een aangepaste omgevingsvergunning.
 Als  de exploitant de PAS-referentie 2030 wil realiseren op de wijze, vermeld in het eerste lid, 2°,  doet  hij daarvoor uiterlijk op 30 september 2029 een melding van volledige of gedeeltelijke stopzetting overeenkomstig  artikel 98 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet  van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning.
 Als de exploitant de PAS-referentie 2030  wil realiseren op de wijze, vermeld in paragraaf 1, derde lid, dient hij daarvoor een omgevingsvergunningsaanvraag  in vóór de inwerkingtreding van de geactualiseerde reductiepercentages, vermeld in artikel 55.
 Als  de exploitant niet tijdig of onvoldoende uitvoering geeft aan de verplichtingen, vermeld in het vierde,  vijfde of zesde lid, of als de omgevingsvergunning niet verleend is, wordt, behoudens de toepassing van  artikel 5, tweede lid, vanaf 1 oktober 2029 de vergunning ambtshalve aangepast conform de PAS-referentie  2030 door het aantal dierplaatsen en, in de mate dat ze gepaard gaan met ammoniakemissies, de inrichtingen,  activiteiten of aanhorigheden die eraan verbonden zijn, te verminderen. Daarvoor wordt de procedure,  vermeld in hoofdstuk 7, afdeling 1, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning,  op overeenkomstige wijze toegepast. De procedure tot ambtshalve aanpassing wordt stopgezet als tijdens  die procedure alsnog de vereiste omgevingsvergunning wordt verkregen.
 § 3. De Vlaamse  Regering kan nadere regels bepalen voor de toepassing van dit artikel.
 Art. 10. In afwijking  van artikel 68, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning kan  de bevoegde overheid, behoudens de toepassing van artikel 5, tweede lid, voor de verdere exploitatie  van een rundveehouderij die niet in overeenstemming is met de PAS-referentie 2030 en geen uitvoering  geeft aan artikel 8, maar een omgevingsvergunning verlenen tot en met 31 december 2025, op voorwaarde  dat de IIOA in kwestie geen piekbelaster is en die, ten opzichte van de vergunde situatie, geen stijging  van de stikstofemissies of van de stikstofdeposities veroorzaakt op de SBZ-H in kwestie.
 De  Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de toepassing van dit artikel.
 Art. 11. In afwijking  van artikel 68, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning kan  de bevoegde overheid, behoudens de toepassing van artikel 5, tweede lid, voor de verdere exploitatie  van een rundveehouderij die niet in overeenstemming is met de PAS-referentie 2030 en uitvoering geeft  aan artikel 8, maar een omgevingsvergunning verlenen tot en met 31 december 2030 op voorwaarde dat de  IIOA in kwestie geen piekbelaster is en die, ten opzichte van de vergunde situatie, geen stijging van  de stikstofemissies of van de stikstofdeposities veroorzaakt op de SBZ-H in kwestie.
 De Vlaamse  Regering kan nadere regels bepalen voor de toepassing van dit artikel.
 Onderafdeling 3. - Vrijstellingsregeling  voor kleinschalige veehouderijen, voor biologische veehouderijen en voor bepaalde andere veehouderijen
 Art.  12.  § 1. Er kan een vrijstelling van de verplichtingen, vermeld in artikel 6 tot en met 11, worden  verkregen in de volgende gevallen:
 1°  veehouderijen die een jaaremissie van minder dan 500  kg ammoniak hebben en een impactscore lager dan of gelijk aan 0,025% in het jaar van de inwerkingtreding  van dit decreet;
 2°  biologische bedrijven met een impactscore lager dan of gelijk aan 1% in  het jaar van de inwerkingtreding van dit decreet;
 3°  diercategorieën waarvoor de Vlaamse Regering  vaststelt dat er geen ammoniakemissiereducerende maatregelen vastgesteld zijn.
 Voor de toepassing  van dit artikel wordt voor de berekening van de jaaremissie en van de impactscores, vermeld in het eerste  lid, rekening gehouden met de gemiddelde veebezetting die gebruikt is voor het bepalen van de referentie  2021 als vermeld in artikel 5, in voorkomend geval na de toepassing van de afwijkende berekeningsmethode,  vermeld in artikel 5, zevende lid.
 In 2027 evalueert de Vlaamse Regering de vrijstellingsregeling.  Zij gaat daarbij na of de vrijstellingsmogelijkheid, vermeld in het eerste lid, 3°,  de doelstelling,  vermeld in artikel 4, §  3, in het gedrang brengt. In voorkomend geval kan de Vlaamse Regering,  in afwijking van het eerste lid, 3°,  die vrijstellingsmogelijkheid aanpassen. Zij evalueert tevens de  bepalingen van paragraaf 3, tweede lid, die zij kan aanpassen indien dit de doelstelling, vermeld in  artikel 4, § 3, niet in het gedrang brengt.
 § 2. De exploitant van een IIOA die  voor de gevallen, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, een vrijstelling wil verkrijgen, bezorgt daarvoor  een aangifte met een beveiligde zending aan de overheid die bevoegd is om te beslissen over een omgevingsvergunningsaanvraag  voor de exploitatie. De aangifte wordt tegen 31 maart 2025 bezorgd als het om een rundveehouderij gaat,  en tegen 30 september 2029 in de andere gevallen.
 De exploitant voegt bij de aangifte, vermeld  in het eerste lid:
 1°  de gegevens, vermeld in artikel 18, § 1, derde lid, ter staving  van de impactscore;
 2°  de geldende vergunningstoestand.
 De exploitant voegt bij de  aangifte, vermeld in het eerste lid, al de nodige documenten.
 De vergunningverlenende overheid  gaat na of de exploitant voldoet aan de voorwaarden voor de vrijstelling, vermeld in paragraaf 1, eerste  lid, 1°,  2°  of 3°.
 De vergunningverlenende overheid verleent de met de aangifte gevraagde  vrijstelling indien aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1 en 2, is voldaan.
 § 3.  De vergunningverlenende overheid neemt een beslissing over de aangifte binnen een termijn van zestig  dagen, die ingaat op de dag na de datum van de aangifte. De vergunningverlenende overheid brengt de persoon  die de aangifte heeft gedaan, binnen dezelfde termijn daarvan op de hoogte.
 Als de vrijstelling  wordt verleend, geldt die vanaf de dag na de datum van de kennisgeving, vermeld in het eerste lid. De  vrijstelling op grond van paragraaf 1, eerste lid, 3°,  kan enkel toegepast worden voor de exploitatie  na 31 december 2030 als daarvoor een omgevingsvergunning wordt verleend met toepassing van artikel 36  of waarbij uit de passende beoordeling blijkt dat de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van  ammoniak als vermeld in artikel 38, vijfde lid, in de SBZ-H in kwestie, niet gehypothekeerd wordt.
 Art.  13. De exploitant die voor zijn IIOA beschikt over een vrijstelling als vermeld in artikel 12 past de  ammoniakemissiereducerende maatregelen toe die binnen de specifieke bedrijfsrealiteit geïmplementeerd  kunnen worden om de relevante PAS-referentie 2030 te behalen. Voor de biologische bedrijven moeten die  maatregelen bovendien verenigbaar zijn met het lastenboek bio.
 De Vlaamse Regering bepaalt:
 1°   de nadere regels voor de implementeerbaarheid en de verenigbaarheid van de maatregelen, vermeld in het  eerste lid;
 2°  de termijn waarin de maatregelen, vermeld in het eerste lid, uitgevoerd moeten  worden;
 3°  de voorwaarden waaronder gebruikgemaakt kan worden van flankerend beleid voor de  toepassing van de maatregelen, vermeld in het eerste lid.
 Afdeling 3. - Bronmaatregelen voor  mestverwerkingsinstallaties
 Art. 14. Deze afdeling is van toepassing op mestverwerkingsinstallaties.
 In  deze afdeling wordt onder een mestverwerkingsinstallatie verstaan: een inrichting als vermeld in rubriek  28.3, c), of 28.5 van de indelingslijst die opgenomen is in bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, met  een vergunde mestverwerkingscapaciteit van minstens 40.000 ton/jaar, die andere activiteiten op mest  uitvoert dan uitsluitend mestscheiding of de biologische behandeling van de dunne fractie.
 Art.  15. Iedere exploitant van een mestverwerkingsinstallatie die vergund is voor de datum van de inwerkingtreding  van dit decreet, neemt uiterlijk op 1 januari 2027 minstens één ammoniakemissiereducerende maatregel.
 Mestverwerkingsinstallaties  waarbij een ingreep als vermeld in het eerste lid al vervat zit in de geldende vergunning, worden geacht  te hebben voldaan aan de verplichting, vermeld in het eerste lid, als die ingreep nog niet in de vergunningstoestand  van 1 januari 2015 vervat zat. De ingreep, vermeld in het eerste lid, wordt opgenomen in de omgevingsvergunning.
 In  afwijking van artikel 5, 1°,  c), en artikel 6 respectievelijk artikel 82/1 van het decreet van 25 april  2014 betreffende de omgevingsvergunning wordt voor de vergunningsplichtige verandering respectievelijk  bijstelling van de milieuvoorwaarden, ter naleving van de verplichtingen die voortvloeien uit het eerste  lid, de meldingsprocedure, vermeld in hoofdstuk 10 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning,  op overeenkomstige wijze toegepast.
 Art. 16. In 2028 gaat de Vlaamse Regering na of de doelstelling,  vermeld in artikel 4, § 4, gehaald is.
 Als blijkt dat de doelstelling, vermeld in artikel  4, § 4, nog niet gehaald is, neemt de Vlaamse Regering bijkomende ammoniakemissiereducerende maatregelen  ten aanzien van de mestverwerkingsinstallaties. De Vlaamse Regering houdt bij het bepalen van de bijkomende  ammoniakemissiereducerende maatregelen rekening met de inspanningen die een mestverwerkingsinstallatie  al op individueel niveau heeft geleverd.
 De mestverwerkingsinstallaties die een of meer ammoniakemissiereducerende  maatregelen als vermeld in artikel 15 genomen hebben ten belope van minstens 30%, worden vrijgesteld  van het nemen van bijkomende ammoniakemissiereducerende maatregelen als vermeld in het tweede lid, op  voorwaarde dat die vrijstellingen de realisatie van de doelstelling, vermeld in artikel 4, § 4,  niet onmogelijk maken.
 Afdeling 4. - Piekbelasters
 Art. 17. Een piekbelaster is een  IIOA waarvan de impactscore hoger is dan of gelijk is aan 50%. Om die impactscore te bepalen, wordt de  impactscore voor 2020, 2021 en 2022 berekend. Een IIOA wordt als een piekbelaster beschouwd als minimaal  twee van de drie berekende impactscores hoger zijn dan of gelijk zijn aan 50%.
 Art. 18.  §  1. Voor de identificatie van de piekbelasters berekent de VLM de impactscores.
 Voor de berekening  van de impactscores hanteert de VLM de volgende parameters:
 1°  de meest recente biologische  waarderingskaart en habitatkaart;
 2°  het passende beheer van het jaar waarvoor de impactscore  wordt berekend;
 3°  de zoekzones van de zoekzonekaart, vermeld in artikel 36ter, § 1,  zesde lid, van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997, of van de zoekzonekaart die in voorkomend geval  overeenkomstig dat artikel is aangepast;
 4°  de achtergronddepositie (het Vlaamse Operationeel  Prioritaire Stoffenmodel of VLOPS-model) van het jaar waarvoor de impactscore wordt berekend;
 5°   het model dat de depositie voor de IIOA in kwestie berekent (het Immissie Frequentie Distributie Model  of IFDM) en waarin de meteorologische data van het jaar waarvoor de impactscore wordt berekend, opgenomen  zijn;
 6°  de meteorologische data van het jaar waarvoor de impactscore wordt berekend;
 7°   de ammoniakemissiefactoren die zijn vastgelegd in de recentste versie van de Bijlage Richtlijnenboek  Landbouwdieren, opgesteld ter uitvoering van artikel 4.6.2, § 1 en § 3, van het DABM.
 Voor  de berekening van de impactscore worden voor elke IIOA in kwestie de volgende gegevens gebruikt:
 1°   de kenmerken van de emissiepunten van de IIOA;
 2°  in voorkomend geval de gebruikte ammoniakemissiereducerende  maatregelen;
 3°  de gegevens over andere stikstofemissies op de IIOA dan stikstofemissies ten  gevolge van het houden van dieren in stallen, overeenkomstig de gegevens van de vergunning van de IIOA;
 4°   in voorkomend geval alle andere relevante extra gegevens waarover de overheid beschikt, met inbegrip  van eventuele gegevens van een of meer terreinbezoeken.
 Alleen ammoniakemissiereducerende maatregelen  die voldoen aan al de volgende voorwaarden, worden in rekening gebracht:
 1°  de maatregel in  kwestie is als vergunningsvoorwaarde opgenomen in de vergunning voor de IIOA in kwestie of is voor het  kalenderjaar 2022 vermeld in de Mestbankaangifte die betrekking heeft op die IIOA;
 2°  de maatregel  in kwestie is in 2022 op de IIOA in kwestie toegepast.
 Als de VLM niet beschikt over een of  meer specifieke gegevens die nodig zijn voor de berekening van de impactscore, vermeld in het derde lid,  van de IIOA in kwestie, worden daarvoor standaardwaarden gebruikt.
 De Vlaamse Regering kan de  nadere regels bepalen voor de berekeningen van de impactscores, vermeld in het eerste tot en met het  vijfde lid, en voor de standaardwaarden, vermeld in het vijfde lid.
 § 2. Voor een IIOA  waarin in 2020, 2021 of 2022 vee werd gehouden, worden drie impactscores berekend. Daarvoor worden de  gegevens voor de berekening van de impactscore, vermeld in paragraaf 1, telkens aangevuld met de gemiddelde  veebezetting van elk van die drie jaren.
 Om de gemiddelde veebezetting van elk van de drie betrokken  jaren te bepalen wordt gebruikgemaakt van de gegevens uit de Mestbankaangifte voor het betrokken jaar.
 § 3. De persoonsgegevens die op basis van dit artikel verzameld worden, mogen uitsluitend verwerkt  worden om de piekbelasters te identificeren in het kader van de opvolging en de handhaving van de verplichtingen  voor piekbelasters en in het kader van het flankerend beleid ter zake van piekbelasters.
 Art.  19.  § 1. De VLM brengt binnen achttien maanden na de inwerkingtreding van dit decreet de exploitant  van de IIOA met een beveiligde zending op de hoogte van het resultaat van de berekende impactscores en  de aanduiding als piekbelaster.
 Bij die kennisgeving worden de gegevens meegedeeld op grond  waarvan de impactscore werd berekend.
 § 2. Als na de verzending van de beveiligde zending,  vermeld in paragraaf 1, en vóór 31 december 2030, een aanpassing wordt aangebracht aan de databronnen  die gebruikt worden voor de in artikel 18, § 1, tweede lid, 1°  tot en met 3°,  vermelde parameters,  zoals onder meer een in artikel 50septies, § 4, tweede lid, van het Natuurdecreet van 21 oktober  1997 voorziene aanpassing van de zoekzonekaart, vermeld in artikel 36ter, § 1, zesde lid, van  het Natuurdecreet van 21 oktober 1997 ingevolge de voortgang in de realisatie van de doelstelling, vermeld  in artikel 4, § 5, eerste lid, berekent de VLM de impactscores, vermeld in paragraaf 1, eerste  lid, opnieuw.
 Als de opnieuw berekende impactscores verschillen van de impactscores, vermeld  in paragraaf 1, eerste lid, brengt de VLM de exploitant van de IIOA met een beveiligde zending op de  hoogte van de opnieuw berekende impactscores en van het effect daarvan op de aanduiding als piekbelaster.
 § 3. Als voor het berekenen van de impactscores, vermeld in artikel 18, § 1, een ammoniakemissiereducerende  maatregel in rekening is gebracht die niet als vergunningsvoorwaarde in de vergunning voor de IIOA in  kwestie opgenomen is en als voor die IIOA daardoor een impactscore is bekomen die lager is dan 50%, terwijl  voor die IIOA een impactscore hoger dan of gelijk aan 50% zou worden bekomen als voor het berekenen van  de impactscores, vermeld in artikel 18, § 1, de ammoniakemissiereducerende maatregel niet in rekening  zou zijn gebracht, gelden, in afwijking van paragraaf 1, de volgende maatregelen:
 1°  de VLM  brengt binnen achttien maanden na de inwerkingtreding van dit decreet de exploitant van de IIOA met een  beveiligde zending op de hoogte van zowel het resultaat van de berekening van de impactscores waarbij  de ammoniakemissiereducerende maatregel in kwestie in rekening is gebracht, als van de impactscores waarbij  de ammoniakemissiereducerende maatregel in kwestie niet in rekening is gebracht;
 2°  de aanduiding  van de IIOA in kwestie als piekbelaster wordt opgeschort om de exploitant toe te laten uiterlijk op 30  september 2029 te beschikken over een aangepaste omgevingsvergunning waarin de ammoniakemissiereducerende  maatregel in kwestie als vergunningsvoorwaarde opgenomen is.
 Als de IIOA in kwestie uiterlijk  op 30 september 2029 beschikt over een aangepaste omgevingsvergunning waarin de ammoniakemissiereducerende  maatregel in kwestie als vergunningsvoorwaarde opgenomen is, wordt die IIOA niet als piekbelaster aangeduid.
 De  opschorting van de aanduiding als piekbelaster, vermeld in het eerste lid, 2°,  wordt beëindigd en de  IIOA in kwestie wordt alsnog als piekbelaster aangeduid:
 1°  hetzij als de exploitant aan de  VLM meedeelt dat hij de ammoniakemissiereducerende maatregel in kwestie niet als vergunningsvoorwaarde  zal laten opnemen in de vergunning voor de IIOA in kwestie, tegen 30 september 2029;
 2°  hetzij  als blijkt dat op 1 oktober 2029 de ammoniakemissiereducerende maatregel in kwestie niet als vergunningsvoorwaarde  opgenomen is in de vergunning voor de IIOA in kwestie.
 § 4. Binnen een termijn van zes  maanden vanaf de derde dag na de verzending van de beveiligde zending, vermeld in paragraaf 1, 2 of 3,  kan de exploitant met een beveiligde zending een administratief beroep daartegen indienen bij de minister.
 Als  de exploitant geen administratief beroep heeft ingediend conform het eerste lid, is de aanduiding als  piekbelaster definitief.
 In het beroepschrift, vermeld in het eerste lid, vermeldt de exploitant,  de volgende gegevens over de IIOA in kwestie, voor zover die beschikbaar zijn:
 1°  een plan  waarop de aanwezige gebouwen zijn aangeduid, met per gebouw de vermelding van de volgende gegevens:
 a)  alle aanwezige emissie- of ventilatiepunten;
 b) het aantal standplaatsen, gespecificeerd per  diercategorie;
 c) de aanduiding of een ammoniakemissiereducerende maatregel van toepassing is;
 2°   per emissie- of ventilatiepunt, vermeld in punt 1°,  a), de volgende gegevens:
 a) de x-y-coördinaten;
 b)  de vermelding of de luchtaanvoer naar het emissie- of ventilatiepunt in kwestie op natuurlijke of op  mechanische wijze gebeurt, waarbij voor punten waar de luchtaanvoer op mechanische wijze gebeurt, per  punt de volgende gegevens vermeld worden:
 1) de vermelding of de uitstoot van het punt in kwestie  verticaal of horizontaal georiënteerd is;
 2) de diameter van het emissie- of ventilatiepunt  in kwestie, bij uitstoot;
 3) het debiet van het emissie- of ventilatiepunt in kwestie;
 c)  de hoogte van het emissie- of ventilatiepunt in kwestie, bij uitstoot;
 d) de temperatuur van  de geëmitteerde lucht, en de minimale en maximale temperatuur van de geëmitteerde lucht als de temperatuur  van de geëmitteerde lucht kan variëren;
 3°  een oplijsting van de vergunde situatie en een kopie  van alle verleende vergunningen en meldingen.
 De beroepsindiener voegt bij het beroepschrift  alle nodige documenten met bewijskracht en een inventaris van de bijgevoegde documenten.
 De  beroepsindiener kan in zijn beroepschrift ook vragen dat de VLM een bedrijfsbezoek uitvoert.
 De  Vlaamse Regering kan bepalen welke andere documenten bij het beroepschrift moeten worden gevoegd, en  kan nadere regels bepalen voor het beroep en het bedrijfsbezoek.
 § 5. De minister of  zijn gemachtigde verifieert de gegevens in het administratieve beroepschrift, analyseert de bijgevoegde  stukken en laat een nieuwe berekening van de impactscore uitvoeren, eventueel na een bedrijfsbezoek of  nadat bijkomende gegevens zijn opgevraagd.
 Als na de verificatie, vermeld in het eerste lid,  voor een of meer gegevens die voor de berekening van de impactscores gebruikt worden, geen specifieke  gegevens beschikbaar zijn die overeenkomen met de actuele situatie van de IIOA in kwestie, worden daarvoor  de standaardwaarden, vermeld in artikel 18, § 1, vijfde lid, gebruikt.
 De minister neemt  een definitieve beslissing over de aanduiding als piekbelaster binnen een termijn van zes maanden na  de ontvangst van het administratieve beroep.
 Als er bijkomende stukken worden opgevraagd of  als er een bedrijfsbezoek wordt uitgevoerd, start de termijn van zes maanden, in afwijking van het derde  lid, pas na de ontvangst van het laatste bijkomende stuk of na de dag waarop het bedrijfsbezoek is uitgevoerd.
 § 6. Als bij de verificatie van de gegevens, vermeld in paragraaf 5, eerste lid, blijkt dat op  de IIOA in kwestie een emissiereducerende maatregel wordt toegepast die niet als vergunningsvoorwaarde  opgenomen is in de vergunning voor die IIOA en als voor die IIOA daardoor een impactscore lager dan 50%  wordt bekomen, beslist de minister om die IIOA niet als piekbelaster aan te duiden, op voorwaarde dat  de exploitant uiterlijk op 30 september 2029 beschikt over een aangepaste omgevingsvergunning waarin  de emissiereducerende maatregel in kwestie als vergunningsvoorwaarde is opgenomen.
 Als de IIOA  in kwestie uiterlijk op 30 september 2029 beschikt over een aangepaste omgevingsvergunning waarin de  emissiereducerende maatregel in kwestie als vergunningsvoorwaarde opgenomen is, beslist de minister om  die IIOA definitief niet als piekbelaster aan te duiden.
 De minister beslist de voorwaardelijke  aanduiding als niet-piekbelaster, vermeld in het eerste lid, te vervangen door een aanduiding als piekbelaster:
 1°   hetzij als de exploitant van de IIOA in kwestie aan de minister meedeelt dat hij de emissiereducerende  maatregel in kwestie, niet als vergunningsvoorwaarde zal laten opnemen in de vergunning voor de IIOA  in kwestie, tegen 30 september 2029;
 2°  hetzij als blijkt dat op 1 oktober 2029 de emissiereducerende  maatregel in kwestie, niet als vergunningsvoorwaarde opgenomen is in de vergunning voor de IIOA in kwestie.
 § 7. De beroepsindiener wordt met een beveiligde zending binnen een termijn van tien dagen na  de beslissing op de hoogte gebracht van de beslissing over de aanduiding als piekbelaster, vermeld in  paragraaf 5 en 6.
 § 8. De eventuele persoonsgegevens die op basis van dit artikel verzameld  worden, mogen uitsluitend verwerkt worden om de piekbelasters te identificeren in het kader van de opvolging  en de handhaving van de verplichtingen voor piekbelasters en in het kader van het flankerend beleid ter  zake van piekbelasters.
 Art. 20.  § 1. De exploitant van een piekbelaster realiseert  voor de IIOA in kwestie tegen 31 december 2030 de emissiereducties, vermeld in hoofdstuk 2, afdeling  2 of 3, die van toepassing zijn.
 Als na de toepassing van de emissiereducties, vermeld in het  eerste lid, voor de IIOA in kwestie nog steeds een impactscore van meer dan 50% wordt bekomen, realiseert  de exploitant van de piekbelaster een bijkomende emissiereductie, zodat de impactscore van de IIOA verminderd  wordt tot onder de 50%.
 § 2. De exploitant van een piekbelaster beschikt voor de IIOA  in kwestie uiterlijk op 30 september 2029 over een aangepaste omgevingsvergunning waaruit blijkt dat  voldaan is aan de emissiereducties, vermeld in paragraaf 1.
 Als de exploitant niet tijdig of  onvoldoende uitvoering geeft aan de verplichtingen, vermeld in paragraaf 1, wordt vanaf 1 oktober 2029  de vergunning ambtshalve aangepast om te voldoen aan de voorwaarden, vermeld in paragraaf 1, door het  aantal dierplaatsen en, in de mate dat ze gepaard gaan met ammoniakemissies, de inrichtingen, activiteiten  of aanhorigheden die daaraan verbonden zijn, te verminderen.
 In afwijking van het tweede lid  wordt voor piekbelasters die geen veehouderij zijn of waarvoor, na het verminderen van het aantal dierplaatsen,  nog steeds geen impactscore onder de 50% bereikt wordt, een ambtshalve aanpassing van de vergunning als  vermeld in het tweede lid doorgevoerd, door ook andere aspecten van de vergunning aan te passen dan een  vermindering van het aantal dierplaatsen en, in de mate dat ze gepaard gaan met ammoniakemissies, de  inrichtingen, activiteiten of aanhorigheden die daaraan verbonden zijn.
 Daarvoor wordt de procedure,  vermeld in hoofdstuk 7, afdeling 1, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning  op overeenkomstige wijze toegepast. De procedure tot ambtshalve aanpassing wordt stopgezet als tijdens  die procedure alsnog de vereiste omgevingsvergunning wordt verkregen.
 § 3. De Vlaamse  Regering kan nadere regels bepalen voor de wijze waarop de ambtshalve aanpassing van de vergunningen,  vermeld in paragraaf 2, moet worden toegepast.
 HOOFDSTUK 3. - Beoordelingskaders voor de vergunningverlening,  wat stikstofdepositie via de lucht betreft
 Afdeling 1. - Algemene bepalingen
 Art. 21.   § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op omgevingsvergunningsaanvragen ingediend tot en met 31  december 2030. Dit hoofdstuk is ook van toepassing op de ontwerpen van projectbesluit die tot en met  31 december 2030 worden vastgesteld en waarvoor het definitief vastgestelde projectbesluit overeenkomstig  artikel 39 van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten zal gelden als omgevingsvergunning.  Daarnaast is dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing op andere beslissingen en op de procedures  waarmee die beslissingen tot stand komen, als die beslissingen op grond van decretale bepalingen gelden  als omgevingsvergunning en als de betreffende procedure uiterlijk op 31 december 2030 werd aangevat.
 § 2. De Vlaamse Regering wordt opgedragen een nieuwe werkbare en wetenschappelijk onderbouwde  aanpak na 2030 uit te werken.
 Art. 22. Voor de toepassing van hoofdstuk 3, afdeling 2, 3 en  4, is bij een verandering van een IIOA de totale stikstofdepositie, vermeld in artikel 3, § 1,  eerste lid, het geheel van de stikstofdepositie van de al vergunde of gemelde IIOA en de stikstofdepositie  van de verandering.
 Art. 23.  § 1. Bij de beoordeling van projecten die onder het toepassingsgebied  van afdeling 2 van dit hoofdstuk vallen, wordt de ammoniakemissie die het gevolg is van industriële processen  en die niet voortkomt uit de toepassing van deNOx-technieken, gezamenlijk met de NOx-emissie beoordeeld  overeenkomstig het beoordelingskader, vermeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk.
 § 2.  Voor projecten die onder het toepassingsgebied van afdeling 2 van dit hoofdstuk vallen, is het beoordelingskader,  vermeld in afdeling 4 van dit hoofdstuk, van overeenkomstige toepassing voor de beoordeling van de ammoniakemissie  die voortkomt uit de toepassing van deNOx-technieken.
 In afwijking van het eerste lid wordt  de ammoniakemissie die voortkomt uit de toepassing van deNOx-technieken, gezamenlijk met de NOx-emissie  beoordeeld overeenkomstig het beoordelingskader, vermeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk, als aan al  de volgende voorwaarden is voldaan:
 1°  de deNOx-installatie zorgt voor een NOx-N-reductie van  minstens 50%;
 2°  de impactscore van de IIOA zonder deNOx-installatie is groter dan of gelijk  aan de impactscore van de IIOA met de deNOx-installatie.
 In afwijking van het eerste lid kan  in overleg met de advies- en vergunningverlenende overheid de ammoniakemissie die voortkomt uit de toepassing  van deNOx-technieken, gezamenlijk met de NOx-emissie beoordeeld worden overeenkomstig het beoordelingskader,  vermeld in afdeling 2 van dit hoofdstuk, als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
 1°   de deNOx-techniek zal toegepast worden in combinatie met een of meer in de aanvraag opgenomen en toe  te passen NOx-reducerende technieken;
 2°  de deNOx-installatie en deNOx-reducerende technieken,  vermeld in punt 1°,  zorgen samen voor een NOx-N-reductie van minstens 50%;
 3°  de impactscore  van de IIOA zonder deNOx-installatie en zonder deNOx-reducerende technieken, vermeld in punt 1°,  is  groter dan of gelijk aan de impactscore van de IIOA met deNOx-installatie en NOx-reducerende technieken,  vermeld in punt 1°,  samen.
 De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de afwijking,  vermeld in het derde lid.
 Art. 24. Als een veehouderij of mestverwerkingsinstallatie onder het  toepassingsgebied van afdeling 2 of 3 en ook van afdeling 4 van dit hoofdstuk valt, wordt het beoordelingskader,  vermeld in afdeling 4 van dit hoofdstuk, toegepast voor de totale stikstofdepositie.
 Art. 25.  Voor de toepassing van afdeling 2 en 3 van dit hoofdstuk omvat de stikstofdepositie die veroorzaakt wordt  door verkeer van een verkeersdragend infrastructuurproject, alleen de stikstofdepositie die het gevolg  is van het bijkomende verkeer ten opzichte van de bestaande situatie.
 Voor de toepassing van  afdeling 2 en 3 van dit hoofdstuk omvat de stikstofdepositie die veroorzaakt wordt door verkeer voor  een verandering aan een verkeersdragend infrastructuurproject dat een capaciteitsverhoging inhoudt, alleen  de stikstofdepositie die het gevolg is van het bijkomende verkeer ten gevolge van de verandering.
 Voor  de toepassing van afdeling 2 en 3 van dit hoofdstuk omvat de stikstofdepositie die veroorzaakt wordt  door verkeer voor een verkeersgenererend project of de verandering ervan, de stikstofdepositie ten gevolge  van de vervoersbewegingen die het project veroorzaakt.
 Art. 26. Onder voorbehoud van de toepassing  van artikel 24 is voor een mobiliteitsgerelateerd project dat ook een exploitatie van een IIOA met een  of meer stationaire bronnen van stikstofoxiden omvat, het beoordelingskader, vermeld in afdeling 2 van  dit hoofdstuk, van overeenkomstige toepassing voor de beoordeling van de totale stikstofdepositie van  dat project in de volgende gevallen:
 1°  de exploitatie van de IIOA met een of meer stationaire  bronnen vindt plaats na de aanlegfase van het mobiliteitsgerelateerd project;
 2°  de exploitatie  van de IIOA met een of meer stationaire bronnen vindt enkel plaats tijdens de aanlegfase van het mobiliteitsgerelateerd  project en de aanlegfase in zijn totaliteit, met inbegrip van de exploitatie van deze IIOA, leidt tot  een grotere gemiddelde equivalente jaaremissie van NOx dan de gemiddelde jaaremissie van NOx van het  mobiliteitsgerelateerd project na de aanlegfase.
 Afdeling 2. - Beoordelingskader voor stationaire  bronnen van stikstofoxiden
 Onderafdeling 1. - Toepassingsgebied
 Art. 27. Deze afdeling  is van toepassing op de omgevingsvergunningsprocedure, op de procedure voor het vaststellen van een projectbesluit  dat overeenkomstig artikel 39 van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten zal gelden  als omgevingsvergunning en op elke andere procedure waarmee een beslissing tot stand komt die op grond  van decretale bepalingen geldt als omgevingsvergunning, voor de exploitatie van een IIOA met een of meer  stationaire bronnen van stikstofoxiden.
 Onderafdeling 2. - Drempelwaarde
 Art. 28. Bij  een omgevingsvergunningsaanvraag of een ontwerp van projectbesluit voor de exploitatie van een IIOA is  de opmaak van een passende beoordeling van de effecten van stikstofdepositie via de lucht ten aanzien  van SBZ-H niet vereist als de impactscore kleiner is dan of gelijk is aan een drempelwaarde van 1%.
 Als  de Vlaamse Regering overeenkomstig artikel 54 een aangepaste drempelwaarde heeft vastgesteld, geldt,  in afwijking van het eerste lid, die aangepaste drempelwaarde in de plaats van de drempelwaarde, vermeld  in het eerste lid.
 Onderafdeling 3. - Passende beoordeling
 Art. 29. De opmaak van een  passende beoordeling van de effecten van stikstofdepositie via de lucht ten aanzien van SBZ-H is vereist  bij een omgevingsvergunningsaanvraag of een ontwerp van projectbesluit voor de exploitatie van een IIOA  die niet voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 28.
 Art. 30. Als uit de passende beoordeling  van de effecten, vermeld in artikel 29, hetzij blijkt dat er geen bijkomende stikstofdepositie is ten  opzichte van de vergunde situatie, hetzij blijkt dat het project ten opzichte van de vergunde situatie  leidt tot een stijging van de stikstofdepositie, is er geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke  kenmerken van de SBZ-H in kwestie mogelijk, wat de effecten van stikstofdepositie via de lucht betreft,  als het project de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van NOx in die SBZ-H niet hypothekeert.
 Bij  de passende beoordeling van de effecten, vermeld in artikel 29, voor projecten die niet vergund zijn  op het ogenblik van de beoordeling, is er geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken  van de SBZ-H in kwestie mogelijk, wat de effecten van stikstofdepositie via de lucht betreft, als het  project de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van NOx in die SBZ-H niet hypothekeert.
 De  gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend, vermeld in het eerste en tweede lid, wordt bepaald door  de vermindering van de depositie van stikstofoxiden, die beoogd wordt door de realisatie van de doelstellingen,  vermeld in artikel 4, § 2, 1°,  systematisch in aanmerking te nemen voor een specifieke SBZ-H.
 Bij  de beoordeling of de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend, vermeld in het eerste en tweede lid,  wordt gehypothekeerd, kunnen de volgende emissiereducerende maatregelen in aanmerking genomen worden  voor de vermindering van de totale NOx-emissie van de stationaire bron van stikstofoxiden:
 1°   technisch-economische reductiemaatregelen die streven naar de ondergrens van de met de BBT geassocieerde  emissieniveaus bij GPBV-installaties of bij niet-GPBV-installaties die strenger zijn dan wat voorgeschreven  is in titel II van het VLAREM. Om de economische haalbaarheid van de maatregelen te bepalen, wordt rekening  gehouden met het gangbare afwegingsgebied;
 2°  maatregelen die verder reduceren, ook al gaan  die verder dan het gangbare afwegingsgebied inzake economische haalbaarheid.
 De Vlaamse Regering  onderzoekt door middel van een planmilieueffectrapportage en passende beoordeling onder welke voorwaarden  extern salderen, zonder de emissiereductiedoelstellingen, vermeld in artikel 4, § 2, §  3 en § 4, in het gedrang te brengen, gunstig passend beoordeeld kan worden. Vervolgens stelt de  Vlaamse Regering, rekening houdend met het resultaat van deze planmilieueffectrapportage en passende  beoordeling, de voorwaarden vast waaronder extern salderen met NOx-emissies vanaf 1 januari 2025 in aanmerking  genomen kan worden.
 De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de beoordeling van de  stijging van stikstofdepositie en voor de beoordeling of de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend  wordt gehypothekeerd.
 Afdeling 3. - Beoordelingskader voor stikstofoxiden veroorzaakt door mobiliteitsgerelateerde  projecten
 Onderafdeling 1. - Toepassingsgebied
 Art. 31. Deze afdeling is van toepassing  op de omgevingsvergunningsprocedure, op de procedure voor het vaststellen van een projectbesluit dat  overeenkomstig artikel 39 van het decreet van 25 april 2014 betreffende complexe projecten zal gelden  als omgevingsvergunning en op elke andere procedure waarmee een beslissing tot stand komt die op grond  van decretale bepalingen geldt als omgevingsvergunning, voor mobiliteitsgerelateerde projecten waarvoor  artikel 26 niet van toepassing is.
 De Vlaamse Regering kan een lijst vaststellen van mobiliteitsgerelateerde  projecten die geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een SBZ-H kunnen veroorzaken  vanwege de zeer beperkte omvang van stikstofemissies die veroorzaakt worden. De projecten op die lijst  vallen niet onder het toepassingsgebied van deze afdeling.
 Onderafdeling 2. - Drempelwaarde
 Art.  32. Bij een omgevingsvergunningsaanvraag of een ontwerp van projectbesluit voor een mobiliteitsgerelateerd  project is de opmaak van een passende beoordeling van de effecten van stikstofdepositie via de lucht,  ten aanzien van SBZ-H, niet vereist als de impactscore kleiner is dan of gelijk is aan een drempelwaarde  van 1%.
 Als de Vlaamse Regering overeenkomstig artikel 54 een aangepaste drempelwaarde heeft  vastgesteld, geldt, in afwijking van het eerste lid, die aangepaste drempelwaarde in plaats van de drempelwaarde,  vermeld in het eerste lid.
 Onderafdeling 3. - Passende beoordeling
 Art. 33. De opmaak  van een passende beoordeling van de effecten van stikstofdepositie via de lucht, ten aanzien van SBZ-H,  is vereist bij een omgevingsvergunningsaanvraag of een ontwerp van projectbesluit voor een mobiliteitsgerelateerd  project dat niet voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 32.
 Art. 34. Als uit de passende  beoordeling van de effecten, vermeld in artikel 33, hetzij blijkt dat het project geen bijkomende stikstofdepositie  veroorzaakt ten opzichte van de bestaande situatie, hetzij blijkt dat het project ten opzichte van de  bestaande situatie leidt tot een stijging van de stikstofdepositie, is er geen betekenisvolle aantasting  van de natuurlijke kenmerken van de SBZ-H in kwestie mogelijk, wat de effecten van stikstofdepositie  via de lucht betreft, als het project de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van NOx in die  SBZ-H niet hypothekeert.
 De gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend, vermeld in het eerste  lid, wordt bepaald door de vermindering van de depositie van stikstofoxiden, die beoogd wordt door de  realisatie van de doelstellingen, vermeld in artikel 4, § 2, 1°,  systematisch in aanmerking te  nemen voor een specifieke SBZ-H.
 De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de beoordeling  van de stijging van stikstofdepositie en voor de beoordeling of de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend  wordt gehypothekeerd.
 Afdeling 4. - Beoordelingskader voor ammoniak van veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties
 Onderafdeling  1. - Toepassingsgebied
 Art. 35. Deze afdeling is van toepassing op de omgevingsvergunningsprocedure  voor de exploitatie van veehouderijen en mestverwerkingsinstallaties.
 Onderafdeling 2. - Drempelwaarde
 Art.  36. Voor een omgevingsvergunningsaanvraag voor de exploitatie van een veehouderij of mestverwerkingsinstallatie  is de opmaak van een passende beoordeling van de effecten van stikstofdepositie via de lucht ten aanzien  van SBZ-H niet vereist als de impactscore kleiner is dan of gelijk is aan een drempelwaarde van 0,025%.
 Als  de Vlaamse Regering overeenkomstig artikel 54 een aangepaste drempelwaarde heeft vastgesteld, geldt,  in afwijking van het eerste lid, die aangepaste drempelwaarde in plaats van de drempelwaarde, vermeld  in het eerste lid.
 Onderafdeling 3. - Passende beoordeling
 Art. 37. De opmaak van een  passende beoordeling van de effecten van stikstofdepositie via de lucht ten aanzien van SBZ-H is vereist  bij een omgevingsvergunningsaanvraag voor de exploitatie van een veehouderij of mestverwerkingsinstallatie  die niet voldoet aan de voorwaarde, vermeld in artikel 36.
 Art. 38. Bij de passende beoordeling  van de effecten, vermeld in artikel 37, is er voor de exploitatie van een veehouderij waarvoor een PAS-referentie  2030 van toepassing is, geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ-H in kwestie  mogelijk, wat de effecten van stikstofdepositie via de lucht betreft, als een omgevingsvergunning wordt  verleend overeenkomstig artikel 7, 10 of 11, of als voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
 1°   er is voldaan aan de PAS-referentie 2030;
 2°  er is geen stijging van de stikstofdepositie  ten opzichte van de huidige vergunde situatie;
 3°  de impactscore is lager dan 50%.
 Bij  de passende beoordeling van de effecten, vermeld in artikel 37, is er voor de exploitatie van een mestverwerkingsinstallatie  of voor de exploitatie van een veehouderij waarvoor geen PAS-referentie 2030 van toepassing is, geen  betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ-H in kwestie mogelijk, wat de effecten  van stikstofdepositie via de lucht betreft, als de impactscore lager is dan 50% en er geen stijging is  van de depositie ten opzichte van de huidige vergunde situatie.
 Als niet voldaan is aan een  van de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, of als niet voldaan is aan een van de voorwaarden, vermeld  in het tweede lid, is er bij de passende beoordeling van de effecten, vermeld in artikel 37, geen betekenisvolle  aantasting van de natuurlijke kenmerken van de SBZ-H in kwestie mogelijk, wat de effecten van stikstofdepositie  via de lucht betreft, als het project de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend van ammoniak in  die SBZ-H niet hypothekeert.
 De gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend, vermeld in het  derde lid, wordt bepaald door de vermindering van de depositie van ammoniak, die beoogd wordt door de  realisatie van de doelstellingen, vermeld in artikel 4, § 2, 2°,  systematisch in aanmerking te  nemen voor een specifieke SBZ-H.
 De Vlaamse Regering onderzoekt door middel van een planmilieueffectrapportage  en passende beoordeling onder welke voorwaarden extern salderen, zonder de emissiereductiedoelstellingen,  vermeld in artikel 4, § 2, § 3 en § 4, in het gedrang te brengen, gunstig passend  beoordeeld kan worden. Vervolgens stelt de Vlaamse Regering, rekening houdend met het resultaat van deze  planmilieueffectrapportage en passende beoordeling, de voorwaarden vast waaronder extern salderen met  ammoniakemissies van een andere veehouderij of mestverwerkingsinstallatie vanaf 1 januari 2025 in aanmerking  genomen kan worden.
 De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de beoordeling van de  stijging van stikstofdepositie en voor de beoordeling of de gebiedsspecifieke neerwaartse depositietrend  wordt gehypothekeerd.
 HOOFDSTUK 4. - Flankerend beleid met inbegrip van woonrecht
 Art.  39. Overeenkomstig de Europese regels voor staatssteun werkt de Vlaamse Regering een flankerend beleid  uit dat bestaat uit een pakket van stimulerende en compenserende maatregelen, dat in hoofdzaak gericht  is op landbouwers die, voor het bereiken van de doelstellingen, opgenomen in dit decreet, emissiereducerende  maatregelen of bronmaatregelen toepassen, of hun landbouwactiviteiten omvormen met het oog op het verminderen  van de stikstofimpact. De Vlaamse Regering kan daarbij de instrumenten, vermeld in deel 2 van het decreet  van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting, inzetten.
 De maatregelen, vermeld in het eerste  lid, kunnen onder meer betrekking hebben op:
 1°  steun met betrekking tot emissiereducerende  maatregelen;
 2°  steun voor de volledige of gedeeltelijke stopzetting van de landbouwactiviteiten;
 3°   steun voor de volledige of gedeeltelijke omvorming van landbouwactiviteiten met het oog op het verminderen  van de stikstofimpact;
 4°  steun voor onderzoek en begeleiding, onder meer in het kader van  de ontwikkeling van emissiereducerende maatregelen.
 Op de locatie waar voor de stopzetting van  een veehouderij een vergoeding werd verleend in het kader van het flankerend beleid, vermeld in dit artikel,  kan na de stopzetting geen nieuwe veehouderij meer worden vergund.
 De Vlaamse Regering bepaalt  de nadere regels voor de uitvoering van dit artikel en bepaalt voor het flankerende beleid, vermeld in  dit artikel:
 1°  de nadere voorwaarden, gespecificeerd per maatregel van het flankerend beleid,  waaraan voldaan moet zijn om toegang te hebben tot het flankerende beleid;
 2°  per maatregel  welke aspecten voor steun in aanmerking komen en op welke wijze de steun berekend wordt;
 3°   de nadere regels voor het aanvragen, opvolgen en toekennen van het flankerend beleid.
 Art.  40.  § 1. Voor de landbouwer, zijn afstammelingen, de langstlevende echtgenoot, echtgenote of  wettelijk samenwonende partner van de landbouwer of van zijn afstammelingen, en hun respectieve gezinsleden  geldt, op persoonlijke titel, een tijdelijk woonrecht vanaf de dag van de volledige stopzetting van hetzij  de landbouwactiviteiten van een piekbelaster, hetzij de landbouwactiviteiten op een locatie waarvoor  overeenkomstig artikel 39 steun voor de stopzetting van de landbouwactiviteiten verleend werd. Het uitoefenen  van dat woonrecht is vrijgesteld van een eventuele vergunningsplicht als vermeld in artikel 4.2.1, 6°,   van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening.
 Het woonrecht houdt voor de landbouwer, de langstlevende  echtgenoot, echtgenote of wettelijk samenwonende partner van de landbouwer of van zijn afstammelingen,  en hun respectieve gezinsleden het recht in om de woning residentieel te bewonen.
 In geval van  overdracht van de bedrijfswoning of het landbouwbedrijf is een voorafgaande omgevingsvergunning vereist  voor de wijziging van de hoofdfunctie van een bebouwd onroerend goed als de woning of de voormalige bedrijfsgebouwen  niet opnieuw ten dienste staan van landbouwactiviteiten.
 § 2. Het woonrecht, vermeld  in paragraaf 1, vervalt als en zodra:
 1°  de woning niet langer betrokken wordt als hoofdverblijfplaats  door de landbouwer, zijn afstammelingen of hun respectieve gezinsleden, wat blijkt uit het bevolkingsregister  van de gemeente in kwestie;
 2°  een overdracht van de bedrijfswoning aan anderen dan aan de  personen, vermeld in paragraaf 1, plaatsvindt.
 § 3. Voor de toepassing van dit artikel  wordt verstaan onder:
 1°  de afstammelingen: de afstammelingen, met inbegrip van geadopteerde  of erkende kinderen, van de landbouwer, van de echtgenoot of echtgenote van de landbouwer, of van de  wettelijk samenwonende partner van de landbouwer;
 2°  overdracht: de overdracht van het eigendomsrecht,  de overdracht van een ander zakelijk recht, de overdracht van het gebruiksrecht of de verhuur aan derden,  als dat niet de afstammelingen zijn;
 3°  de landbouwer: de natuurlijke persoon die, overeenkomstig  de gegevens van de Mestbankaangifte, op de dag voor de volledige stopzetting van de landbouwactiviteiten,  de exploitant was van de exploitatie in kwestie.
 HOOFDSTUK 5. - Maatwerkgebieden
 Afdeling  1. - Turnhouts Vennengebied
 Art. 41. Het werkingsgebied Turnhouts Vennengebied bestaat uit veertien  deelgebieden van de SBZ-H BE2100024 `Vennen, heiden en moerassen rond Turnhout' en een zone van twee  kilometer rond de drie deelgebieden BE2100024-3, BE2100024-5 en BE2100024-7 van die SBZ-H waar habitattype  3110 tot doel is gesteld. Dat werkingsgebied is als maatwerkgebied aangeduid op de kaart die is opgenomen  in bijlage 3, die bij dit decreet is gevoegd.
 Art. 42.  § 1. Een intendant die door de  Vlaamse Regering aangewezen is, maakt voor 10 maart 2025 een ontwerp van ontwikkelingsplan op om de doelstelling  vastgesteld in de op 10 maart 2023 door de Vlaamse Regering vastgestelde programmatische aanpak stikstof  te realiseren. Het ontwikkelingsplan kan zich beperken tot deelzones of tot een kleinere perimeter binnen  het werkingsgebied, vermeld in artikel 41. Het ontwikkelingsplan bevat onder meer de volgende maatregelen:
 1°    de ruimtelijke allocatie in de betrokken deelgebieden van de in artikel  41 vermelde SBZ-H van alle instandhoudingsdoelstellingen,  vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 april 2014 tot  aanwijzing met toepassing van de  Habitatrichtlijn van de speciale beschermingszone BE2100024 `Vennen,  heiden en moerassen rond Turnhout'  en tot definitieve vaststelling voor die zone en voor de met toepassing  van de Vogelrichtlijn aangewezen  speciale beschermingszone BE2101538 `Arendonk, Merksplas, Oud-Turnhout,  Ravels en Turnhout' van de bijbehorende  instandhoudingsdoelstellingen en prioriteiten;
 2°  bemestingsnormen buiten de speciale beschermingszones  in de gebieden die hydrologisch in contact staan met de habitattypes 3110 en 3130 in de betrokken deelgebieden  van de in artikel 41 vermelde SBZ-H;
 3°  bemestingsnormen binnen de speciale beschermingszones  voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen in kwestie;
 4°  alle herstel- en inrichtingsmaatregelen  in functie van de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen in kwestie;
 5°  een onderzoek  naar ontwikkelingsmogelijkheden voor de lokale landbouw;
 6°  een doorkijk naar 2045;
 7°   de sociale en bedrijfseconomische begeleiding van de betrokken landbouwers.
 De intendant, vermeld  in het eerste lid, maakt het ontwerp van ontwikkelingsplan op in samenspraak met de VLM, het ANB, het  Departement Omgeving en het Departement Landbouw en Visserij en met alle lokale actoren en rapporteert  driemaandelijks over de voortgang van de opmaak aan de Vlaamse Regering.
 § 2. De Vlaamse  Regering stelt het ontwikkelingsplan, zoals opgemaakt overeenkomstig paragraaf 1, vast als inrichtingsnota  volgens de procedure voorzien in uitvoering van titel 2 van deel 4 van het decreet van 28 maart 2014  betreffende de landinrichting.
 Als op 10 maart 2025 geen ontwikkelingsplan overeenkomstig paragraaf  1 is opgemaakt, neemt de Vlaamse Regering de nodige maatregelen om de doelstelling, vermeld in de op  10 maart 2023 door de Vlaamse Regering vastgestelde programmatische aanpak stikstof te realiseren.
 Art.  43. Tot twee jaar na de vaststelling van de inrichtingsnota, vermeld in artikel 42, § 2, eerste  lid, of tot twee jaar na het nemen van de nodige maatregelen, vermeld in artikel 42, § 2, tweede  lid, wordt in het werkingsgebied, vermeld in artikel 41, geen vergunning verleend die:
 1°  een  verandering inhoudt van een IIOA die gepaard gaat met een stijging van stikstofemissies of een stijging  van stikstofdeposities in de SBZ-H in kwestie;
 2°  een omzetting inhoudt van een vergunning  voor de exploitatie van een IIOA die gepaard gaat met stikstofemissies, naar een vergunning van onbepaalde  duur.
 In het werkingsgebied, vermeld in artikel 41, kan de vergunningstermijn van een milieuvergunning  of een omgevingsvergunning die werd verleend voor een IIOA waarvan de exploitatie gepaard gaat met stikstofemissies,  worden verlengd als voldaan is aan de volgende voorwaarden:
 1°  de vergunningstermijn verstrijkt  binnen een termijn van twee jaar na de vaststelling van de inrichtingsnota, vermeld in artikel 42, §  1, eerste lid, of binnen een termijn van twee jaar na het nemen van de nodige maatregelen, vermeld in  artikel 42, § 2, tweede lid;
 2°  het verzoek tot verlenging van de vergunningstermijn  wordt ingediend uiterlijk op de dag voor de lopende vergunningstermijn is verstreken;
 3°  de  vergunningstermijn wordt verlengd tot uiterlijk twee jaar na de vaststelling van de inrichtingsnota,  vermeld in artikel 42, § 1, eerste lid, of tot uiterlijk twee jaar na het nemen van de bijkomende  maatregelen, vermeld in artikel 42, § 2, tweede lid.
 In afwijking van het eerste lid,  2°,  en het tweede lid kan een vergunning worden verleend die een omzetting inhoudt naar een vergunning  van onbepaalde duur van een vergunning voor de exploitatie van een IIOA die gepaard gaat met stikstofemissies  als de IIOA geen piekbelaster is, voldoet aan de PAS-referentie 2030, vermeld in artikel 5, eerste lid,  en er geen stijging is van de stikstofdepositie ten opzichte van de huidige vergunde situatie.
 Afdeling  2. - Andere maatwerkgebieden
 Art. 44. Voor de maatwerkgebieden Kalmthoutse Heide, Mechelse Heide,  De Maten en Voerstreek, die respectievelijk bestaan uit de SBZ-H BE2100015 `Kalmthoutse Heide', de SBZ-H  BE2200028 `De Maten', de SBZ-H BE220035 `Mechelse Heide en de vallei van de Ziepbeek' en vijf deelgebieden  van de SBZ-H BE2200039 `Voerstreek' en voor telkens een zone van twee kilometer rond die gebieden, stelt  de Vlaamse Regering een of meer inrichtingsnota's vast conform artikel 4.2.1 van het decreet van 28 maart  2014 betreffende de landinrichting. Die inrichtingsnota's realiseren mee de doelstellingen, vermeld in  de PAS, hoofdstuk 3, Emissiereductie en bronmaatregelen, respectievelijk rubriek 1.3.1 SBZ-H BE2100015  - Kalmthoutse Heide, 1.3.2 SBZ-H BE2200028 - De Maten, 1.3.3 SBZ-H BE2200035 - Mechelse Heide en vallei  van de Ziepbeek en 1.3.4 SBZ-H BE2200039 - Voerstreek.
 Binnen twee jaar na de inwerkingtreding  van dit decreet worden de ontwerpen van inrichtingsnota bezorgd aan de gemeente en de provincie conform  artikel 4.2.1.2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 juni 2014 betreffende de landinrichting.  Die termijn is een termijn van orde. De maatwerkgebieden en de zones van twee kilometer rond die gebieden  zijn aangeduid op de kaarten die zijn opgenomen in bijlage 4 tot en met 7, die bij dit decreet zijn gevoegd.
 HOOFDSTUK  6. - Monitoring en borging
 Afdeling 1. - Monitoring
 Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen
 Art.  45. De uitvoering van dit decreet wordt gemonitord, in het bijzonder op de punten, vermeld in artikel  48 tot en met 51.
 Art. 46. Bij de monitoring, vermeld in artikel 45, wordt maximaal gebruikgemaakt  van bestaande monitorings- of rapporteringsregelingen en wordt daarmee afgestemd om overlapping van monitoring  en rapportering te vermijden.
 Onderafdeling 2. - Voortgangsrapport
 Art. 47. De Vlaamse  Regering draagt het Departement Omgeving op om vanaf 2025 jaarlijks een voortgangsrapport op te stellen  dat op basis van de gegevens die op dat moment beschikbaar zijn, minstens de volgende punten bevat:
 1°   de stikstoftoestand: de uitstoot en concentratie van stikstofoxiden en ammoniak in de omgevingslucht,  en de depositie van stikstofoxiden en ammoniak;
 2°  de resultaten van de monitoring, vermeld  in artikel 48 tot en met 51;
 3°  de voortgang van de uitvoering van de bronmaatregelen, vermeld  in hoofdstuk 2;
 4°  de voortgang van de realisering van de doelstellingen, vermeld in artikel  4, op het niveau van SBZ-H en de habitattypes.
 De Vlaamse Regering draagt de relevante entiteiten  van de Vlaamse administratie op om de nodige gegevens ter beschikking te stellen van het Departement  Omgeving om het voortgangsrapport op te maken.
 Het voortgangsrapport wordt meegedeeld aan de  Vlaamse Regering.
 Onderafdeling 3. - Monitoring van de voortgang van de stikstofsanering en  van de evolutie van de kwaliteit van de natuur en van het natuurlijk milieu
 Art. 48. De Vlaamse  Regering draagt het INBO op om een meetnet te realiseren om de kwaliteit van de natuur en van het natuurlijk  milieu te monitoren op het niveau van de SBZ-H en, waar nodig, voor een selectie van kritische locaties  binnen de SBZ-H met het oog op de evaluatie van de resultaten, de effectiviteit en de efficiëntie van  de stikstofsanering.
 De monitoring wordt per combinatie van habitatgroep en maatregel uitgevoerd.
 Art.  49. De Vlaamse Regering draagt het ANB op om te voorzien in een systeem van monitoring van de voortgang  van de stikstofsanering om de doelstelling, vermeld in artikel 4, § 5, te realiseren.
 Die  monitoring omvat de opvolging van de oppervlakte onder passend beheer met de stikstofsanering die daaraan  gekoppeld is, en van de start en stand van uitvoering van de stikstofsaneringsprojecten voor stikstofsanering  op landschapsschaal.
 De Vlaamse Regering draagt het ANB op om in 2025 te voorzien in een evaluatie  van de gerealiseerde oppervlakte onder passend beheer met de stikstofsanering die daaraan gekoppeld is,  mede in functie van de in artikel 50septies, § 4, tweede lid, van het Natuurdecreet van 21 oktober  1997 voorziene aanpassing van de in artikel 36ter, § 1, zesde lid, van het Natuurdecreet van 21  oktober 1997 vermelde zoekzonekaart. Als dat nodig is voor de tijdige uitvoering van de doelstelling,  vermeld in artikel 4, § 5, kan de Vlaamse Regering bijkomende maatregelen nemen op basis van de  resultaten van die evaluatie.
 Onderafdeling 4. - Monitoring van de uitstoot, concentratie en  depositie van stikstof
 Art. 50. De Vlaamse Regering draagt de VMM op om te voorzien in een systeem  van monitoring van de uitstoot en concentratie van stikstofoxiden en ammoniak in de omgevingslucht, en  de depositie van stikstofoxiden en ammoniak.
 Onderafdeling 5. - Monitoring van de voortgang  en effectiviteit van de emissiebeperkende maatregelen
 Art. 51. De Vlaamse Regering draagt het  Departement Omgeving op om de monitoring van de voortgang van de implementatie van de emissiebeperkende  maatregelen of maatregelpakketten, vermeld in hoofdstuk 2, en van de gerealiseerde reducties in emissie  en depositie van stikstof die eraan gekoppeld zijn, te coördineren met het oog op de voortgangsrapportage,  vermeld in artikel 47.
 De Vlaamse Regering draagt het Departement Omgeving op om voor de monitoring,  vermeld in het eerste lid, onder meer samen te werken met andere entiteiten van het beleidsdomein Omgeving  en het beleidsdomein Landbouw en Visserij.
 Afdeling 2. - Evaluatie en bijsturing
 Onderafdeling  1. - Periodieke evaluatie en tussentijdse bijsturing
 Art. 52. De Vlaamse Regering evalueert  tweejaarlijks de voortgang, de effectiviteit van de maatregelen, vermeld in hoofdstuk 2, en het globale  doelbereik. Ze geeft aan waar bijsturing nodig is. Bijsturing is nodig als de geplande maatregelen onvoldoende  blijken om de vooropgestelde reductie van de emissie of depositie te realiseren.
 De Vlaamse  Regering neemt de nodige maatregelen om de bijsturing, vermeld in het eerste lid, te realiseren. De bijsturing  kan bestaan in de aanvulling van de maatregelen, vermeld in hoofdstuk 2, voor de betreffende sector of  deelsector als de geplande maatregelen onvoldoende blijken om de reductie te realiseren die voor die  sector of deelsector vooropgesteld is. De bijsturing kan er ook in bestaan dat de maatregelen van het  Vlaams Luchtbeleidsplan 2030 worden aangevuld of aangescherpt als die onvoldoende zouden blijken om de  emissiereductiedoelstelling voor NOx, vermeld in artikel 4, § 2, te realiseren.
 De Vlaamse  Regering evalueert jaarlijks de voortgang van de realisatie van de doelstelling, vermeld in artikel 42,  § 1, eerste lid, waarbij ze de resterende opgave verkleint in de mate dat buitenlandse ammoniakemissiereducties  leiden tot een bijkomende daling van de stikstofdepositie in de SBZ-H, vermeld in artikel 41.
 Art.  53. De Vlaamse Regering evalueert de programmatische aanpak stikstof zesjaarlijks.
 Onderafdeling  2. - Evaluatie van de beoordelingskaders
 Art. 54. De gecumuleerde effecten van vergunningen  die verleend zijn met toepassing van de drempelwaarden, vermeld in artikel 28, 32 en 36, worden in 2024  en vervolgens jaarlijks begroot. De toepassing van die drempelwaarden mag de daling van de emissie door  de emissiereducerende maatregelen, vermeld in hoofdstuk 2, niet hypothekeren.
 In 2024 en vervolgens  jaarlijks past de Vlaamse Regering de drempelwaarden, vermeld in het eerste lid, aan als aan de hand  van de begroting, vermeld in het eerste lid, blijkt dat de toepassing van die drempelwaarden de daling  van de emissie door de emissiereducerende maatregelen, vermeld in hoofdstuk 2, hypothekeert.
 Onderafdeling  3. - Tussentijdse evaluatie in de sector rundveehouderijen
 Art. 55. In 2026 evalueert de Vlaamse  Regering of de volgende doelstellingen gehaald zijn:
 1°  voor melkvee is de ammoniakemissie  met minimaal 12,5% gedaald ten opzichte van de referentiesituatie 2021;
 2°  voor mestkalveren  is de ammoniakemissie met minimaal 14% gedaald ten opzichte van de referentiesituatie 2021;
 3°   voor vleesvee is de ammoniakemissie niet gestegen ten opzichte van de referentiesituatie 2021.
 Bij  het onderzoek, vermeld in het eerste lid, wordt rekening gehouden met:
 1°  het aantal runderen  dat op 1 januari 2026 gehouden wordt;
 2°  de ammoniakemissiereducerende maatregelen die toegepast  werden overeenkomstig de Mestbankaangifte van de landbouwers die in 2025 runderen hebben gehouden.
 Als  blijkt dat een of meer van de doelstellingen, vermeld in het eerste lid, niet gehaald zijn, actualiseert  de Vlaamse Regering de reductiepercentages, vermeld in artikel 9, § 1, tweede lid, om de doelstelling,  vermeld in artikel 4, § 3, te behalen, en zal de VLM nutriëntenemissierechten opkopen overeenkomstig  de regeling, vermeld in artikel 40, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006.
 Als  de ammoniakemissie van een in het eerste lid vermelde subsector ten opzichte van de referentiesituatie  2021 verder is gedaald dan de minimale doelstelling, vermeld in het eerste lid voor die subsector, zal  de Vlaamse Regering, desgevallend in afwijking van het derde lid, de reductiepercentages, vermeld in  artikel 4, § 3, 2°  en in artikel 9, § 1, tweede lid, actualiseren, door het reductiepercentage  voor een andere in het eerste lid vermelde subsector te verminderen, op voorwaarde dat dit geen afbreuk  doet aan het totale volume aan emissiereductie beoogd door het geheel van de in het eerste lid en in  artikel 4, § 3, vermelde doelstellingen, en onder de verdere voorwaarden te bepalen door de Vlaamse  Regering.
 Afdeling 3. - Vlaams vergunningenregister en informatieplicht
 Art. 56. Om  de geldende vergunningstoestand te kunnen raadplegen met het oog op het realiseren van de doelstellingen,  vermeld in hoofdstuk 1, afdeling 2, houdt de Vlaamse administratie de gegevens, vermeld in het tweede  lid, op een digitaal raadpleegbare wijze bij van de vergunningen en meldingen, vermeld in artikel 5 van  het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, die betrekking hebben op een IIOA en  die stikstofemissies kunnen veroorzaken.
 Daarbij worden per IIOA minstens de volgende gegevens  bijgehouden:
 1°  de naam van de exploitant;
 2°  de locatie van elke IIOA die in de  aanvraag van een omgevingsvergunning of melding opgenomen is;
 3°  elke administratieve beslissing  die in eerste of laatste aanleg genomen is, of elke beslissing van de Raad voor Vergunningsbetwistingen  of Raad van State over de vergunningen en meldingen, vermeld in het eerste lid;
 4°  elke melding  van overdracht van een IIOA;
 5°  elke melding van het verval van de vergunningen, vermeld in  het eerste lid;
 6°  elke melding van vrijwillige gedeeltelijke of volledige stopzetting van  een IIOA;
 7°  elke definitieve beslissing over de stopzetting, vermeld in dit decreet, van  een IIOA.
 De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop de bovenstaande gegevens aan de Vlaamse  administratie worden meegedeeld en de wijze waarop de vergunningverlenende overheid, de adviesinstanties  in het kader van vergunningverlening en de instrumenterende ambtenaar die gegevens kunnen raadplegen.  De Vlaamse Regering kan bijkomende gegevens bepalen die op dezelfde wijze bijgehouden moeten worden om  de doelstellingen, vermeld in het eerste lid, te behalen.
 Art. 57. In voorkomend geval vermeldt  iedereen die een onroerend goed waarop of waarin een veehouderij of een mestverwerkingsinstallatie wordt  of werd geëxploiteerd, voor eigen rekening of als tussenpersoon verkoopt, verhuurt voor meer dan negen  jaar, inbrengt in een vennootschap, een vruchtgebruik, erfpacht of een opstalrecht overdraagt, of op  andere wijze een eigendomsoverdracht met een vergeldend karakter van het goed bewerkstelligt, in de publiciteit  die daaraan verbonden is, of het onroerend goed, dan wel de percelen in kwestie al dan niet volledig  of gedeeltelijk vallen onder de regeling, vermeld in hoofdstuk 2, 4 of 5.
 De Vlaamse Regering  kan nader bepalen wat onder de publiciteit, vermeld in het eerste lid, begrepen wordt. De Vlaamse Regering  kan bepaalde vormen van publiciteit om praktische redenen van de verplichting, vermeld in het eerste  lid, vrijstellen en kan nadere regels bepalen om de informatieplicht na te komen.
 In voorkomend  geval vermeldt iedereen die een onderhandse akte van verkoop of van verhuring voor meer dan negen jaar  van een onroerend goed waarop of waarin een veehouderij of een mestverwerkingsinstallatie wordt of werd  geëxploiteerd, van inbreng van het onroerend goed in een vennootschap, en ook van vestiging of overdracht  van vruchtgebruik, erfpacht of opstal opmaakt, of het onroerend goed, dan wel de percelen in kwestie  al dan niet volledig of gedeeltelijk vallen onder de regeling, vermeld in hoofdstuk 2, 4 of 5.
 In  voorkomend geval vermeldt de instrumenterende ambtenaar in alle onderhandse en authentieke akten van  verkoop of van verhuring voor meer dan negen jaar van een onroerend goed waarop of waarin een veehouderij  of een mestverwerkingsinstallatie wordt of werd geëxploiteerd, van een inbreng van het onroerend goed  in een vennootschap, en ook in alle akten van vestiging of overdracht van vruchtgebruik, erfpacht of  opstal, en in elke andere akte van een eigendomsoverdracht onder bezwarende titel, met uitzondering van  huwelijkscontracten en de wijzigingen ervan, en met uitzondering van contracten over de mandeligheid,  of het onroerend goed dan wel de percelen in kwestie al dan niet volledig of gedeeltelijk onder de regeling,  vermeld in hoofdstuk 2, 4 of 5, vallen.
 De instrumenterende ambtenaar neemt in de akte een verwijzing  op naar de afdeling van dit decreet die van toepassing is.
 De informatieverplichtingen, vermeld  in dit artikel, vervallen als de regeling, vermeld in hoofdstuk 2, 4 of 5, ophoudt uitwerking te hebben.
 HOOFDSTUK  7. - Verwerking van persoonsgegevens
 Art. 58.  § 1. Voor de uitvoering van de taken van  algemeen belang die dit decreet en de uitvoeringsbesluiten ervan aan de VLM opdragen met betrekking tot  het dossierbeheer in het kader van de vaststelling van de PAS-referentie 2030, vermeld in artikel 5,  de berekening van de impactscores van de piekbelasters, de aanduiding van de piekbelasters en het uitvoeren  van bedrijfsbezoeken, vermeld in artikel 18 en 19 van dit decreet, verwerkt de VLM de informatie, met  inbegrip van de persoonsgegevens, die daartoe noodzakelijk is. De VLM doet dat als verwerkingsverantwoordelijke  in de zin van artikel 4, 7), van de algemene verordening gegevensbescherming.
 Voor de verwerkingen,  vermeld in artikel 12, 40, 47, 51, 54 en 56 van dit decreet, kan de Vlaamse Regering de verwerkingsverantwoordelijke,  vermeld in artikel 4, 7), van de algemene verordening gegevensbescherming, bepalen.
 §  2. De verwerkingsverantwoordelijken, vermeld in paragraaf 1, verwerken de persoonsgegevens onder de volgende  voorwaarden:
 1°  de persoonsgegevens worden verwerkt op een wijze die ten aanzien van de betrokkene  rechtmatig, behoorlijk en transparant is;
 2°  de persoonsgegevens worden verzameld voor welbepaalde,  uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden als vermeld in artikel 58 en 60 en worden vervolgens  niet verder op een wijze verwerkt die met die doeleinden onverenigbaar is;
 3°  de persoonsgegevens  worden verwerkt op een wijze die toereikend is, ter zake dient en beperkt is tot wat noodzakelijk is  voor de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt;
 4°  de persoonsgegevens zijn juist en worden  zo nodig geactualiseerd;
 5°  alle redelijke maatregelen worden genomen om persoonsgegevens die  onjuist zijn, gelet op de doeleinden waarvoor ze worden verwerkt, onmiddellijk te wissen of te verbeteren;
 6°   de persoonsgegevens worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen niet langer te  identificeren dan noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt;
 7°   de persoonsgegevens worden, door passende technische of organisatorische maatregelen te nemen, op een  dusdanige manier verwerkt dat een passende beveiliging ervan gewaarborgd is, zodat ze onder meer beschermd  zijn tegen ongeoorloofde of onrechtmatige verwerking en tegen onopzettelijk verlies, vernietiging of  beschadiging.
 De verwerkingsverantwoordelijken, vermeld in paragraaf 1, zijn verantwoordelijk  voor de naleving van de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, en kunnen dat aantonen. De verwerkingsverantwoordelijken,  vermeld in paragraaf 1, nemen overeenkomstig artikel 12 van de algemene verordening gegevensbescherming  passende maatregelen om de betrokkenen te informeren over de verwerking van hun persoonsgegevens conform  artikel 13 en 14 van de voormelde verordening, en informeren de betrokkenen over de rechten, vermeld  in artikel 15 tot en met 22 en artikel 34 van de voormelde verordening.
 § 3. Als bij  de berekening van de impactscore via de onlinerekentool, vermeld in artikel 3, § 2, van dit decreet,  het besluit uitsluitend gebaseerd is op een geautomatiseerde verwerking in de zin van artikel 22 van  de algemene verordening gegevensbescherming, treffen de verwerkingsverantwoordelijken, vermeld in paragraaf  1, de passende maatregelen voor het beschermen van de rechten, vermeld in artikel 22 van de voormelde  verordening.
 Art. 59. Voor de uitoefening van de taken, vermeld in artikel 5, 18 en 19 van dit  decreet, is artikel 4, § 4 en § 5, van het Mestdecreet van 22 december 2006 van overeenkomstige  toepassing.
 Art. 60. De landcommissies kunnen voor de uitoefening van hun taken van algemeen  belang die ze voor het flankerend beleid in het kader van de programmatische aanpak stikstof hebben,  zoals in het kader van het bepalen van de vergoedingen en van de aankoopprijs van de onroerende goederen,  voor zover dat noodzakelijk is, informatie, waaronder persoonsgegevens, opvragen bij andere overheden  of instanties die daarover beschikken en kunnen die informatie verwerken, op voorwaarde dat ze de regelgeving  over de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens naleven. De persoonsgegevens  die kunnen worden opgevraagd, alsook de instanties of overheden die de persoonsgegevens verstrekken,  worden nader bepaald door de Vlaamse Regering, na advies van de bevoegde toezichthoudende autoriteit  voor de verwerking van persoonsgegevens.
 De landcommissies kunnen met toepassing van het eerste  lid de Notariële Aktebank, vermeld in artikel 18 van de wet van 25 ventôse jaar XI op het notarisambt,  raadplegen op voorwaarde dat ze de regelgeving over de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking  van persoonsgegevens naleven die van toepassing is bij de mededeling van persoonsgegevens.
 De  verwerking van de persoonsgegevens, vermeld in het eerste lid, omvat met name de verwerking van identificatiegegevens  van de betrokkenen waaronder het rijksregisternummer van de betrokkenen en, in voorkomend geval, het  BIS-nummer. Voor de toepassing daarvan wordt verstaan onder betrokkenen: de persoon of personen die een  aanvraag indienen voor flankerend beleid in het kader van de programmatische aanpak stikstof en, in voorkomend  geval, alle andere personen die bij de aanvraag betrokken zijn, waaronder de betrokken exploitant, de  eigenaar van de onroerende goederen waarop de aanvraag betrekking heeft, de houder van de milieuvergunning,  stedenbouwkundige vergunning of omgevingsvergunning, en de persoon of personen aan wie de nutriëntenemissierechten  van de exploitatie in kwestie toegewezen zijn.
 De bepalingen in dit artikel zijn van overeenkomstige  toepassing op de Vlaamse Grondenbank voor de uitvoering van de taken van algemeen belang die de Vlaamse  Grondenbank heeft voor het flankerend beleid in het kader van de programmatische aanpak stikstof.
 Art.  61. De persoonsgegevens die verwerkt worden conform artikel 5, 12, 18, 19, 20, § 2, 40, 47, 51,  54, 56 en 60 van dit decreet, worden door de verwerkingsverantwoordelijke bewaard gedurende de termijnen  die noodzakelijk zijn om de taken in kwestie te vervullen overeenkomstig de regels voor het beheren,  bewaren en vernietigen van bestuursdocumenten die zijn opgenomen in titel 3, hoofdstuk 3, afdeling 5,  van het Bestuursdecreet van 7 december 2018.
 Art. 62. De Vlaamse Regering kan nadere regels  bepalen voor de verwerking van persoonsgegevens met betrekking tot de categorieën van de te verwerken  persoonsgegevens, de aard van de gegevens die uitgewisseld of opgevraagd kunnen worden, de vorm waarin  en de wijze waarop die gegevens worden verwerkt en uitgewisseld, de categorieën van de personen die toegang  hebben tot de verwerkte gegevens, de beveiliging van die gegevens en de passende waarborgen voor de rechten  van de betrokkenen.
 HOOFDSTUK 8. - Wijzigingsbepalingen
 Afdeling 1. - Wijziging van  het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij
 Art. 63.  Aan artikel 6bis van het decreet van 21 december 1988 houdende oprichting van de Vlaamse Landmaatschappij,  ingevoegd bij het decreet van 7 mei 2004 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 2 april 2021, wordt  een paragraaf 9 toegevoegd, die luidt als volgt:
 " § 9. Het agentschap wordt belast met  de taken die overeenkomstig het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof aan  de VLM zijn opgedragen.".
 Afdeling 2. - Wijziging van het DABM van 5 april 1995
 Art.  64. Aan artikel 16.1.1, eerste lid, van het DABM, ingevoegd bij het decreet van 21 december 2007 en het  laatst gewijzigd bij het decreet van 26 april 2019, wordt een punt 24°  toegevoegd, dat luidt als volgt:
 "24°   het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof.".
 Afdeling 3. - Wijzigingen  van het Natuurdecreet van 21 oktober 1997
 Art. 65. In artikel 2 van het Natuurdecreet van 21  oktober 1997, het laatst gewijzigd bij het decreet van 8 december 2017, worden de volgende wijzigingen  aangebracht:
 1°  aan punt 70°  wordt de volgende zin toegevoegd:
 "Dat openstaand saldo  is het verschil tussen de oppervlakte aan Europees te beschermen habitat of leefgebied van Europees te  beschermen soorten, bepaald in de instandhoudingsdoelstellingen voor een speciale beschermingszone, en  de oppervlakte waarvoor het passende beheer is vastgesteld in goedgekeurde natuurbeheerplannen als vermeld  in artikel 16octies van dit decreet of daarmee vergelijkbare plannen of vergelijkbare overeenkomsten  waarin een passend beheer is vastgesteld;";
 2°  er worden een punt 74°  en een punt 75°  toegevoegd,  die luiden als volgt:
 "74°  stikstofdepositie: de aanvoer van stikstof uit de atmosfeer naar  oppervlakken zoals bodem, water en vegetaties. Dat gebeurt rechtstreeks vanuit de lucht (droge depositie)  en via regen, sneeuw en hagel (natte depositie);
 75°  stikstofgevoelige habitats: habitattypes  waarvan de kwaliteit wordt aangetast door de effecten van stikstofdepositie.".
 Art. 66. Aan  artikel 36ter, § 1, van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19 juli 2002 en gewijzigd  bij de decreten van 19 mei 2006 en 9 mei 2014, worden een derde tot en met achtste lid toegevoegd, die  luiden als volgt:
 "Als een zoekzone wordt afgebakend met het oog op het optimaal plaatsen van  de instandhoudingsdoelstellingen die conform het eerste lid zijn vastgesteld, gebeurt dat op basis van  actuele en potentiële natuurwaarden die relevant zijn voor de realisatie van het openstaande saldo van  de taakstelling, vermeld in artikel 2, 70°.
 Elke zoekzone wordt in die mate groter afgebakend  dan het openstaande saldo zodanig dat dat saldo altijd binnen de zoekzone gerealiseerd kan worden. De  Vlaamse Regering kan hiervoor nadere regels bepalen. Zij kan daarbij bepalen welke soort en omvang van  oppervlakte bij voorrang in aanmerking komt als zoekzone en welke factor op welke grootte van een openstaand  saldo wordt toegepast om de oppervlakte van een zoekzone te bepalen.
 Binnen de delen van de  zoekzone met de laagste actuele of potentiële natuurwaarden kan de afbakening worden aangepast op basis  van socio-economische belangen. Bij een dergelijke aanpassing worden de bepalingen van het derde en vierde  lid gerespecteerd en wordt ervoor gezorgd dat de totale oppervlakte van de zoekzone niet kleiner wordt.
 De  zoekzonekaart van 2015, zoals consulteerbaar op de website Geopunt van de Vlaamse administratie, die  opgemaakt is voor Europees te beschermen habitats, bevat voor elke speciale beschermingszone die aangewezen  is met toepassing van de Habitatrichtlijn, zoekzones voor de Europees te beschermen habitats waarvoor  de betreffende speciale beschermingszones zijn aangewezen. Die zoekzones worden geacht afgebakend te  zijn overeenkomstig de bepalingen van het derde tot en met het vijfde lid.
 De Vlaamse Regering  bepaalt nadere regels voor de toepassing van het derde tot en met het vijfde lid.".
 Art. 67.  In artikel 37 van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 25 mei 2007 en gewijzigd bij het decreet  van 9 mei 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
 1°  in paragraaf 1, eerste lid,  wordt punt 6°  vervangen door wat volgt:
 "6°  binnen het werkingsgebied Turnhouts Vennengebied,  vermeld in artikel 41 van het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof, voor  zover dat ligt binnen de speciale beschermingszones, vermeld in artikel 2, 43°,  a) en c);";
 2°   aan paragraaf 1, eerste lid, wordt een punt 7°  toegevoegd, dat luidt als volgt:
 "7°  op de  binnen een speciale beschermingszone, vermeld in artikel 2, 43°,  a) of c), gelegen gronden die eigendom  zijn van een exploitant van een veehouderij waarvoor er een stopzettingsvergoeding werd verleend in uitvoering  van artikel 39 van het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof.";
 3°   paragraaf 2 wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing:
 " § 2. De Vlaamse Regering  kan de nodige maatregelen nemen opdat, in geval het voorkooprecht, vermeld in paragraaf 1, eerste lid,  7°,  wordt uitgeoefend, voor de realisatie van stikstofsaneringsmaatregelen, vermeld in artikel 4, §  5, derde lid, van het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof, de mogelijkheid  gegeven wordt aan de kandidaat-koper, om het onroerend goed in kwestie te verwerven, op voorwaarde dat  de kandidaat-koper de vermelde stikstofsaneringsmaatregelen zelf realiseert.".
 Art. 68. In artikel  50septies, § 4, van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 27 januari 2017, worden de  volgende wijzigingen aangebracht:
 1°  het eerste lid wordt vervangen door wat volgt:
 "Voor  de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen, vermeld in paragraaf 2, eerste lid, 1°,  wordt gebruikgemaakt  van de zoekzones die afgebakend zijn overeenkomstig artikel 36ter, § 1, derde tot en met vijfde  lid.";
 2°  tussen het eerste en het tweede lid wordt een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
 "Elke  wijziging van de in artikel 36ter, § 1, zesde lid, vermelde zoekzonekaart van 2015 gebeurt in  het kader van de opmaak van een managementplan Natura 2000, of van een volgende planversie van een vastgesteld  managementplan Natura 2000, voor de speciale beschermingszone of -zones in kwestie. De zoekzonekaart  van 2015 wordt tweejaarlijks aangepast, met inachtneming van de bepalingen van het derde tot en met het  vijfde lid van artikel 36ter, § 1, en rekening houdende met de voortgang van de realisatie van  de doelstelling van artikel 4, § 5, eerste lid, van het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische  aanpak stikstof, en met de in artikel 49, laatste lid, van hetzelfde decreet vermelde evaluatie.".
 Art.  69. Bijlage I bij hetzelfde decreet, toegevoegd bij het decreet van 19 juli 2002, gewijzigd bij het decreet  van 12 december 2008 en bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 2010, wordt vervangen door  bijlage 2, die bij dit decreet is gevoegd.
 Afdeling 4. - Wijzigingen van het Mestdecreet van  22 december 2006
 Art. 70. In artikel 3, § 2, van het Mestdecreet van 22 december 2006,  vervangen bij het decreet van 12 juni 2015 en gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019, worden een punt  2° /1 en een punt 2° /2 ingevoegd, die luiden als volgt:
 "2° /1 Habitatrichtlijngebied: de gebieden,  vermeld in artikel 2, 43°,  c), van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het  natuurlijk milieu;
 2° /2 groen Habitatrichtlijngebied: Habitatrichtlijngebied dat volgens ruimtelijke  uitvoeringsplannen die definitief vastgesteld zijn met toepassing van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening,  in een van de volgende gebieden ligt:
 a) de gebieden die op provinciale of gemeentelijke ruimtelijke  uitvoeringsplannen aangewezen zijn onder de categorie "reservaat en natuur", vermeld in artikel 2.2.6,  § 2, tweede lid, 7°,  van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, of de categorie "bos", vermeld  in artikel 2.2.6, § 2, tweede lid, 5°,  van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening;
 b)  de gebieden die op gewestelijke, provinciale of gemeentelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen aangewezen  zijn onder de categorie "overig groen", vermeld in artikel 2.2.6, § 2, tweede lid, 6°,  van de  Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, voor zover het geen agrarisch gebied met ecologisch belang of agrarisch  gebied met overdruk natuurverweving, betreft;".
 Art. 71. In artikel 22, § 1, van hetzelfde  decreet, vervangen bij het decreet van 28 februari 2014 en gewijzigd bij de decreten van 12 juni 2015  en 24 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
 1°  het tweede lid wordt vervangen  door wat volgt:
 "Bij bemesting worden dierlijke mest en andere meststoffen emissiearm als volgt  opgebracht:
 1°  op grasland met zode-injectie, zodenbemester of sleufkouter. Op grasland dat  gescheurd zal worden, mogen de meststoffen ook via het direct inwerken na spreiden worden opgebracht;
 2°   op beteelde landbouwgronden die geen grasland zijn, met mestinjectie, zodenbemester, sleufkouter of  sleepslangtechniek;
 3°  op niet-beteelde landbouwgrond met mestinjectie of via het direct inwerken  van de mest na spreiden.";
 2°  tussen het vierde en het vijfde lid worden twee leden ingevoegd,  die luiden als volgt:
 "Ureumhoudende kunstmest wordt als volgt opgebracht:
 1°  via  directe inwerking na het spreiden;
 2°  via injectie;
 3°  door bij de opbrenging ervan  gebruik te maken van ureaseremmers;
 4°  via door de Vlaamse Regering, na advies van de instanties,  vermeld in deel 2, hoofdstuk 2.17, van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene  en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, vast te stellen alternatieve methodes die minstens even  efficiënt zijn als de methodes, vermeld in punt 1°,  2°  en 3°,  voor de emissiearme opbrenging van ureumhoudende  kunstmeststoffen.
 Het direct inwerken na spreiden als vermeld in het tweede en het vijfde lid  wordt op een van de volgende wijzen uitgevoerd:
 1°  het spreiden en inwerken van de meststoffen  in één enkele werkgang;
 2°  het spreiden en inwerken van de meststoffen, met verschillende vervoerscombinaties,  waarbij voldaan is aan al de volgende voorwaarden:
 a) bij de start van het spreiden van de meststoffen  is op hetzelfde perceel al een tweede vervoerscombinatie aanwezig die de gespreide meststoffen zal inwerken;
 b)  uiterlijk onmiddellijk nadat de eerste opslagtank van de vervoerscombinatie die de mest spreidt, leeg  is, wordt er gestart met het inwerken van de gespreide meststoffen;
 c) er wordt pas gestopt  met het inwerken van de gespreide meststoffen als al de gespreide meststoffen ingewerkt zijn.";
 3°   het bestaande zesde lid, dat het achtste lid wordt, wordt vervangen door wat volgt:
 "De Vlaamse  Regering kan nadere regels bepalen ter uitvoering van dit artikel, kan de bemestingstechnieken, vermeld  in deze paragraaf, nader omschrijven, kan de minimale hoeveelheid ureaseremmers die gebruikt moet worden,  bepalen, en kan aan het gebruik van de afwijking, vermeld in het derde lid, 2°,  extra voorwaarden verbinden.".
 Art.  72. In artikel 23 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019, worden  de volgende wijzigingen aangebracht:
 1°  aan paragraaf 5, eerste lid, 1°,  wordt de zinsnede  ", gespecificeerd per stal" toegevoegd;
 2°  paragraaf 5, eerste lid, 2°,  wordt vervangen door  wat volgt:
 "2°  per diercategorie en gespecificeerd per stal, het gemiddelde aantal dieren,  vermeld in artikel 27, die gehouden zijn in het kalenderjaar dat voorafgaat aan het jaar van aangifte;";
 3°   aan paragraaf 5, eerste lid, wordt een punt 12°  toegevoegd, dat luidt als volgt:
 "12°  de  ammoniakemissiereducerende maatregelen, vermeld in artikel 2, eerste lid, 5°,  die op de exploitatie  worden toegepast.";
 4°  er wordt een paragraaf 5/1 ingevoegd, die luidt als volgt:
 "  § 5/1. Elke aangifteplichtige uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid als vermeld in  paragraaf 1, eerste lid, 3°,  vermeldt in zijn aangifte de hoeveelheid NH3 die er het  afgelopen jaar geëmitteerd is, gespecificeerd per NH3-emissiepunt.".
 Art. 73.  In artikel 24 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019, worden de  volgende wijzigingen aangebracht:
 1°  paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt:
 "  § 1. Elke landbouwer als vermeld in artikel 23, §  1, die dieren houdt, is ertoe gehouden  een register op stalniveau bij te houden voor de veestapel.
 Het register, vermeld in het eerste  lid, wordt gebruikt om de gemiddelde veebezetting te bepalen. Voor dieren van de diersoort rundvee, vermeld  in artikel 27, § 1, 1°,  wordt de gemiddelde veebezetting bepaald op basis van de cijfergegevens  over de dierenaantallen, vermeld in de databank van Dierengezondheidszorg Vlaanderen vzw.
 In  afwijking van het eerste en tweede lid kan de Vlaamse Regering bepalen dat er geen register of maar een  beperkt register bijgehouden hoeft te worden of dat voor het bepalen van de gemiddelde veebezetting andere  informatiebronnen dan louter het register, vermeld in het eerste lid, gebruikt worden.";
 2°   er wordt een paragraaf 7 toegevoegd, die luidt als volgt:
 " § 7. Elke uitbater van een  bewerkings- of verwerkingseenheid als vermeld in artikel 23, § 1, eerste lid, 3°,  registreert  per NH3-emissiepunt de ammoniakemissies van zijn uitbating. De uitbater van een bewerkings-  of verwerkingseenheid zorgt ervoor dat er op zijn uitbating voldoende meetapparatuur aanwezig is om een  correcte registratie van de ammoniakemissie van zijn uitbating per NH3-emissiepunt toe  te laten.
 De uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid bezorgt een overzicht van de  NH3-emissiepunten op zijn uitbating aan de Mestbank. Dat overzicht bevat minstens de  volgende gegevens:
 1°  een plan met aanduiding van de aanwezige gebouwen en constructies, en  met vermelding, per gebouw of constructie, van alle aanwezige emissiepunten;
 2°  per emissiepunt,  vermeld in punt 1°,  de volgende gegevens:
 a) de x- en y-coördinaten;
 b) de vermelding  of de luchtaanvoer naar het emissiepunt in kwestie op natuurlijke of op mechanische wijze gebeurt, waarbij  voor punten waar de luchtaanvoer op mechanische wijze gebeurt, ook per punt de volgende gegevens vermeld  worden:
 1) de vermelding of de uitstoot van het punt in kwestie verticaal of horizontaal georiënteerd  is;
 2) de diameter van het emissiepunt in kwestie, bij uitstoot;
 3) het debiet van  het emissiepunt in kwestie;
 c) de hoogte van het emissiepunt in kwestie, bij uitstoot;
 d)  de temperatuur van de geëmitteerde lucht. Als de temperatuur van de geëmitteerde lucht kan variëren,  de minimale en de maximale temperatuur van de geëmitteerde lucht;
 e) de meetapparatuur waarmee  de NH3-emissie van het emissiepunt in kwestie bepaald zal worden, de exacte locatie  waar de meetapparatuur geplaatst is, en de wijze waarop, op basis van de resultaten van meetapparatuur,  de ammoniakemissie van dat emissiepunt bepaald zal worden.
 Bij elke wijziging van de uitbating  bezorgt de uitbater aan de Mestbank een nieuw overzicht als vermeld in het tweede lid.
 De Mestbank  kijkt na of op basis van de gegevens, vermeld in het overzicht, alle NH3-emissiepunten  van de uitbating opgenomen zijn, zodat de ammoniakemissie van de volledige uitbating geregistreerd wordt,  en of de vermelde meetapparatuur afdoende is om de ammoniakemissie per NH3-emissiepunt  te bepalen. Als de gegevens, vermeld in het overzicht, onvoldoende zijn, kan de Mestbank de ontbrekende  emissiepunten aanduiden of bepalen dat er ontbrekende meetapparatuur geplaatst moet worden.
 De  Mestbank kent voor elk NH3-emissiepunt een identificatienummer toe.
 De Vlaamse  Regering kan de nadere regels bepalen voor de toepassing van deze paragraaf en kan extra eisen bepalen  voor de meetapparatuur die gebruikt moet worden om de NH3-emissie te bepalen. De Vlaamse  Regering kan daarbij bepalen dat de gegevens van die meetapparatuur op automatische wijze aan de Mestbank  bezorgd moeten worden, en kan de voorwaarden bepalen waaronder de NH3-emissie van een  emissiepunt niet bepaald hoeft te worden op basis van meetapparatuur. De Vlaamse Regering kan nader bepalen  op welke wijze het overzicht, vermeld in het tweede lid, aan de Mestbank bezorgd moet worden, en op welke  wijze bezwaar kan ingediend worden tegen de beoordeling en in voorkomend geval de aanduiding van ontbrekende  emissiepunten of bepaling van ontbrekende meetapparatuur als vermeld in het vierde lid.".
 Art.  74. Artikel 34, § 1, van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019,  wordt vervangen door wat volgt:
 " § 1. Bedrijfsontwikkeling is mogelijk door:
 1°   de overname van nutriëntenemissierechten met annulering van 25% van de overgenomen nutriëntenemissierechten;
 2°   de overname van nutriëntenemissierechten zonder annulering in het kader van een familiale overdracht.
 Onder  een familiale overdracht als vermeld in het eerste lid, 2°,  wordt begrepen een overdracht van nutriëntenemissierechten  van een landbouwer naar een landbouwer, waarbij de relatie tussen de overlatende en de overnemende landbouwer,  onder een van de volgende gevallen valt:
 1°  de overnemende landbouwer is de echtgenoot of echtgenote  van de overlatende landbouwer;
 2°  de overnemende landbouwer is een bloed- of aanverwant in  de rechte lijn van de overlatende landbouwer;
 3°  de overnemende landbouwer is een personenvennootschap  met rechtspersoonlijkheid die voldoet aan de volgende twee voorwaarden:
 a) minstens 80% van  de aandelen van de personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid is eigendom van de overlatende landbouwer,  van diens echtgenoot of van een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de overlatende landbouwer;
 b)  elke zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder van de personenvennootschap, is de overlatende landbouwer,  diens echtgenoot of een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de overlatende landbouwer;
 4°   de overnemende landbouwer is, in het geval de overlatende landbouwer een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid  betreft, een natuurlijke persoon die voldoet aan de volgende twee voorwaarden:
 a) de afgelopen  drie jaren voorafgaand aan de overdracht waren minstens 80% van de aandelen van de overlatende landbouwer,  steeds eigendom van de overnemende landbouwer, van diens echtgenoot of van een bloed- of aanverwant in  de rechte lijn van de overnemende landbouwer;
 b) de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de  overdracht, was elke zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder van de overlatende landbouwer hetzij  de overnemende landbouwer, hetzij diens echtgenoot, hetzij een bloed- of aanverwant in de rechte lijn  van de overnemende landbouwer;
 5°  zowel de overnemende als de overlatende landbouwer zijn een  personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, en er is voldaan aan de volgende twee voorwaarden:
 a)  de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de overdracht waren minstens 80% van de aandelen van de overlatende  landbouwer, steeds eigendom van de overnemende landbouwer, van een aandeelhouder van de overnemende landbouwer,  of van een echtgenoot of een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van een aandeelhouder van de overnemende  landbouwer;
 b) elke zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder van de overnemende landbouwer,  was de afgelopen drie jaren voorafgaand aan de overdracht, door één functie of door een opeenvolging  van verschillende functies, hetzij als zaakvoerder, beherend vennoot of bestuurder van de overlatende  landbouwer, hetzij als een echtgenoot of een bloed- of aanverwant in de rechte lijn van een zaakvoerder,  beherend vennoot of bestuurder van de overlatende landbouwer, bij de overlatende landbouwer betrokken.
 Als  binnen de vijf jaar na een overdracht als vermeld in het eerste lid, 2°,  een nieuwe overdracht van nutriëntenemissierechten  gebeurt, kan dit enkel op grond van het eerste lid, 1°,  behoudens in het geval de tweede overnemende  landbouwer zowel met de eerste overlatende landbouwer als met de tweede overlatende landbouwer, een relatie  als vermeld in het tweede lid heeft.
 Als binnen de vijf jaar na een overdracht waarbij de overnemende  landbouwer een personenvennootschap is als vermeld in het tweede lid, 3°  of 5°,  niet langer voldaan  is aan een van de twee voorwaarden, vermeld in het tweede lid, 3°,  a) of b), respectievelijk 5°,  a)  of b), wordt alsnog ambtshalve een annulering van 25% van de overgenomen nutriëntenemissierechten doorgevoerd.  De annulering gaat in op de eerste dag van de derde maand die volgt op de via beveiligde zending verzonden  kennisgevingsbrief van de Mestbank. Als deze nutriëntenemissierechten tijdens die tijdspanne verder worden  overgedragen, dan gaat, in afwijking van de bepalingen van de vorige zin, de annulering in op de dag  van de verdere overdracht. De annulering van de niet-ingevulde nutriëntenemissierechten die gepaard gaat  met de annulering met 25% van de nutriëntenemissierechten, wordt bepaald op grond van de invulling van  de nutriëntenemissierechten gedurende de laatste drie gekende kalenderjaren die voorafgaan aan de datum  van de overname van de nutriëntenemissierechten.
 Als de landbouwer bestaat uit een vennootschap  wordt elke wijziging van de vennoten, aandeelhouders of bestuurders van de vennootschap waaruit de landbouwer  bestaat, beschouwd als een overname van nutriëntenemissierechten, waarbij 25% van de nutriëntenemissierechten  van de landbouwer geannuleerd wordt als vermeld in het eerste lid, 1°,  tenzij de relatie tussen de vennootschap  voor de wijziging en de vennootschap na de wijziging, voldoet aan de voorwaarden, vermeld in het tweede  lid, 5°.
 Als de overnemende landbouwer bestaat uit een groepering van meerdere personen, moet  elk van de personen die deel uitmaken van de groepering, hetzij zelf de overlatende landbouwer zijn,  hetzij onder een van de gevallen als vermeld in het tweede lid, 1°  tot en met 5°,  vallen.
 Als  de overlatende landbouwer bestaat uit een groepering van meerdere personen, is aan de voorwaarde, vermeld  in het tweede lid, voldaan als hetzij de overnemende landbouwer een persoon is die deel uitmaakt van  de groepering van meerdere personen waaruit de overlatende landbouwer bestaat, hetzij de overnemende  landbouwer met één van de personen die deel uitmaakt van de groepering waaruit de overlatende landbouwer  bestaat, een relatie heeft die valt onder een van de gevallen als vermeld in het tweede lid, 1°  tot  en met 5°.
 Een aanvraag op grond van dit artikel wordt ongegrond verklaard als blijkt dat op  de overdrachtsdatum of in de tijdsspanne tussen de overdrachtsdatum en de datum van de definitieve akteneming  van de overdracht, niet voldaan is aan een van de voorwaarden, vermeld in deze paragraaf.
 Als  na een overdracht als vermeld in het tweede lid, 3°  of 5°,  of het vijfde lid, er een wijziging van  een functie van zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder of een aandelenoverdracht gebeurt, brengt  de landbouwer met een beveiligde zending de Mestbank op de hoogte van de toewijzing van een functie van  zaakvoerder, beherende vennoot of bestuurder, of van een aandelenoverdracht. De melding kan alleen geldig  worden gedaan binnen de negentig dagen na de toewijzing van de functie en binnen de negentig dagen na  de overdracht van de aandelen.
 De Vlaamse Regering kan nadere regels vaststellen met betrekking  tot dit artikel.".
 Art. 75. Hoofdstuk VI, afdeling III, van hetzelfde decreet, opgeheven door  het decreet van 15 juli 2022, wordt opnieuw opgenomen in de volgende lezing:
 "Afdeling III.  Annulering van niet-ingevulde nutriëntenemissierechten".
 Art. 76. In hoofdstuk VI van hetzelfde  decreet wordt in afdeling III, opnieuw opgenomen door artikel 75, artikel 35 opnieuw opgenomen in de  volgende lezing:
 "Artikel 35. § 1. De niet-ingevulde nutriëntenemissierechten van een  bedrijf worden van rechtswege geannuleerd op 1 januari 2024.
 De niet-ingevulde nutriëntenemissierechten,  bedoeld in het eerste lid, worden bepaald op grond van het gemiddelde van de invulling van de nutriëntenemissierechten  gedurende de kalenderjaren 2020, 2021 en 2022. Voor elk van de voormelde drie jaren wordt het aantal  ingevulde nutriëntenemissierechten, uitgedrukt in aantal NER-D, bepaald. Vervolgens wordt het gemiddelde  van die drie getallen genomen. Het voormelde gemiddelde dat wordt uitgedrukt in aantal NER-D, is de gemiddelde  invulling. De gemiddelde invulling, die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, wordt vervolgens met 10% verhoogd.
 In  afwijking van het tweede lid worden voor landbouwers die in de kalenderjaren 2020, 2021 of 2022 dieren  van de diercategorie legkippen hielden, de niet-ingevulde nutriëntenemissierechten als volgt bepaald:
 1°   voor de diercategorie legkippen wordt het hoogste van de invulling van de nutrientenemissierechten gedurende  de kalenderjaren 2020, 2021 en 2022 bepaald. Voor elk van die drie jaren wordt het aantal ingevulde nutriëntenemissierechten,  uitgedrukt in aantal NER-D, door legkippen, bepaald. Dat hoogste getal, uitgedrukt in aantal NER-D, geeft  de ingevulde nutriëntenemissierechten door legkippen weer;
 2°  als door de landbouwer in kwestie  in de kalenderjaren 2020, 2021 of 2022 ook dieren van een andere diercategorie dan van de diercategorie  legkippen gehouden werden, worden de niet-ingevulde nutriëntenemissierechten berekend overeenkomstig  het tweede lid voor al de dieren van de andere diercategorieën dan de diercategorie legkippen;
 3°   ten slotte wordt de som genomen van het resultaat van punt 1°  en 2°.  Het resultaat van die som geeft  de ingevulde nutriëntenemissierechten weer.
 Als het resultaat van de berekening, vermeld in  het tweede of het derde lid, lager is dan het aantal nutriëntenemissierechten waarover het bedrijf op  31 december 2023 beschikte, annuleert de Mestbank de nutriëntenemissierechten voor het verschil tussen  het resultaat van de berekening, vermeld in het tweede of het derde lid, en het aantal nutriëntenemissierechten  waarover het bedrijf op 31 december 2023 beschikte.
 § 2. Voor de toepassing van dit  artikel wordt, in voorkomend geval, geen rekening gehouden met de NER-MVW of de TNER-D waarover het bedrijf  beschikt.
 Voor de toepassing van dit artikel wordt, in voorkomend geval, geen rekening gehouden  met de nutriëntenemissierechten die een bedrijf sinds 1 januari 2017 heeft verworven.
 §  3. De Mestbank vermeldt het aantal nutriëntenemissierechten dat van rechtswege geannuleerd is, uiterlijk  op 1 september 2024, in het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt. De landbouwer kan daartegen  bezwaar indienen uiterlijk op 1 oktober 2024.
 Als de gemiddelde invulling van de nutriëntenemissierechten,  die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, in de kalenderjaren in kwestie, vermeld in paragraaf 1, tweede  en derde lid, door overmacht meer dan 10% lager was dan normaal, kan de landbouwer uiterlijk op 1 oktober  2024, bij de Mestbank een verzoek indienen om voor de annulering van de niet-ingevulde nutriëntenemissierechten:
 1°   geen rekening te houden met het jaar of de jaren waarin de gemiddelde invulling van de nutriëntenemissierechten,  die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, door overmacht meer dan 10% lager was dan normaal als de situatie  van overmacht, waardoor de gemiddelde invulling van de nutriëntenemissierechten, die wordt uitgedrukt  in aantal NER-D, meer dan 10% lager was dan normaal, zich voordeed in een of twee van de kalenderjaren  in kwestie, vermeld in paragraaf 1, tweede en derde lid;
 2°  rekening te houden met de gemiddelde  invulling van de nutriëntenemissierechten, die wordt uitgedrukt in aantal NER-D, in 2019 als de situatie  van overmacht, waardoor de gemiddelde invulling van de nutriëntenemissierechten, die wordt uitgedrukt  in aantal NER-D, meer dan 10% lager was dan normaal, zich voordeed in alle drie van de kalenderjaren  in kwestie, vermeld in paragraaf 1, tweede en derde lid.
 De landbouwer kan uiterlijk op 1 oktober  2024, aan de Mestbank een andere berekening voor de annulering van de niet-ingevulde nutriëntenemissierechten  voorstellen als er op een van de exploitaties die tot het bedrijf behoren, sinds 1 januari 2017 investeringen  gedaan zijn in de dierplaatsen die op de exploitatie aanwezig zijn, op voorwaarde dat die investeringen  gedaan zijn binnen het kader van een geldige omgevingsvergunning. De voorgestelde andere berekening houdt  rekening met de investeringen die sinds 1 januari 2017 gedaan zijn in de dierplaatsen die op de exploitatie  aanwezig zijn, en blijft binnen het kader van een geldige omgevingsvergunning.
 Het bezwaar,  vermeld in het eerste lid, en de verzoeken, vermeld in het tweede en derde lid, worden met een beveiligde  zending bezorgd aan het afdelingshoofd van de Mestbank.
 Het afdelingshoofd van de Mestbank neemt  een beslissing binnen zes maanden vanaf de verzending van de beveiligde zending, vermeld in het vierde  lid. De indiener van het bezwaar, vermeld in het eerste lid, of van het verzoek, vermeld in het tweede  en derde lid, wordt via het internetloket dat de Mestbank ter beschikking stelt, op de hoogte gebracht  van de voormelde beslissing. De indiening van het voormelde bezwaar of voormelde verzoek schorst de aangevochten  beslissing niet.
 § 4. De landbouwer krijgt een vergoeding van 1 euro per initieel nutriëntenemissierecht  dat van rechtswege geannuleerd wordt. De voormelde vergoeding wordt alleen toegekend als de landbouwer  op 31 december 2023 over meer nutriëntenemissierechten beschikte dan op 1 januari 2007.
 Het  aantal initiële nutriëntenemissierechten waarvoor een vergoeding wordt toegekend, wordt bepaald door  eerst het verschil te maken tussen het aantal nutriëntenemissierechten waarover de landbouwer op 31 december  2023 beschikte, en het aantal nutriëntenemissierechten waarover de landbouwer op 1 januari 2007 beschikte.  Het resultaat van de voormelde berekening is de NER-groei.
 Het aantal initiële nutriëntenemissierechten  waarvoor een vergoeding wordt gegeven, wordt bekomen door het totale aantal te annuleren nutriëntenemissierechten  te vermenigvuldigen met de verhouding tussen de NER-groei en het totaal aan nutriëntenemissierechten  waarover de landbouwer op 31 december 2023 beschikte.
 § 5. De Vlaamse Regering kan de  nadere regels bepalen voor het bepalen van de te annuleren nutriëntenemissierechten, voor de beoordeling  van de situaties van overmacht als vermeld in paragraaf 3 en voor de berekening en toekenning van de  vergoeding, vermeld in paragraaf 4.".
 Art. 77. Aan artikel 40 van hetzelfde decreet, waarvan  de bestaande tekst paragraaf 1 zal vormen, worden een paragraaf 2 en een paragraaf 3 toegevoegd, die  luiden als volgt:
 " § 2. Als in 2026, bij het onderzoek, vermeld in artikel 55, blijkt  dat een of meer van de doelstellingen, vermeld in artikel 55, eerste lid, van het decreet van 26 januari  2024 over de programmatische aanpak stikstof, niet gehaald zijn, zal de VLM nutriëntenemissierechten  opkopen. Het opkopen van nutriëntenemissierechten zal tot en met 31 december 2027 op vrijwillige basis  gebeuren. Na 1 januari 2028 kan ook een regeling voor gedwongen opkoop van nutriëntenemissierechten ingevoerd  worden. Bedrijven waarvoor de ammoniakreductie voor de dieren van de diersoort rundvee, vermeld in de  tabel in artikel 27, § 1, 1°,  ten opzichte van de referentiesituatie 2021, al met 15% gedaald  is, worden vrijgesteld van een gedwongen opkoop van nutriëntenemissierechten.
 De opkoop van  nutriëntenemissierechten heeft betrekking op landbouwers die beschikken over ingevulde nutriëntenemissierechten.
 De  Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels over de opkoop van nutriëntenemissierechten, vermeld in deze  paragraaf, en kan daarbij:
 1°  bepalen dat het opkopen van nutriëntenemissierechten gebiedsgericht  kan gebeuren;
 2°  bepalen dat het opkopen van nutriëntenemissierechten geheel of gedeeltelijk  gericht zal zijn op bepaalde types van bedrijven of dat bepaalde types van bedrijven geheel of gedeeltelijk  vrijgesteld zullen zijn van het opkopen van nutriëntenemissierechten;
 3°  bepalen dat het opkopen  van nutriëntenemissierechten geheel of gedeeltelijk gericht zal zijn op nutriëntenemissierechten waarmee  in de jaren die voorafgaan aan de opkoop van de nutriëntenemissierechten, dieren van een of meer aangeduide  diercategorieën gehouden werden;
 4°  bepaalde types van bedrijven vrijstellen van een gedwongen  opkoop van nutriëntenemissierechten;
 5°  de nadere regels bepalen voor de vergoedingen die betaald  zullen worden aan de landbouwers van wie nutriëntenemissierechten opgekocht werden;
 6°  de nadere  regels bepalen voor landbouwers van wie nutriëntenemissierechten opgekocht worden en die zowel over ingevulde  als over niet-ingevulde nutriëntenemissierechten beschikken.
 § 3. Er wordt bij de Mestbank  een Stikstofdatabank voor Starters, hierna SDS te noemen, opgericht als de opkoopregelingen van nutriëntenemissierechten  succesvol gebleken zijn waardoor de beschikbare nutriëntenemissierechten de ontwikkelingsmogelijkheden  voor startende landbouwers beperken.
 De Vlaamse Regering beoordeelt of voldaan is aan de voorwaarden,  vermeld in het eerste lid. Als voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, zal de Vlaamse  Regering de SDS oprichten, met dien verstande dat de SDS ten vroegste op 1 januari 2026 opgericht wordt.
 Als  de Vlaamse Regering beslist de SDS op te richten, wordt in de SDS de helft van de nutriëntenemissierechten  geplaatst die met toepassing van artikel 31, § 2, tweede lid, 2°,  geannuleerd worden, vanaf het  moment van de oprichting van de SDS.
 De Vlaamse Regering werkt een regeling uit om de nutriëntenemissierechten,  geplaatst in de SDS, toe te wijzen aan startende landbouwers via een gericht doelgroepenbeleid.
 De  Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de oprichting, het beheer en de werking van de SDS en  voor de toewijzing van nutriëntenemissierechten vanuit de SDS aan startende landbouwers en kan daarbij:
 1°   nader bepalen wat onder een startende landbouwer verstaan wordt;
 2°  de toewijzing van nutriëntenemissierechten  vanuit de SDS beperken tot bepaalde types van landbouwers of tot landbouwbedrijven die in bepaalde gebieden  gevestigd zijn;
 3°  voorwaarden opleggen aan het gebruik van nutriëntenemissierechten die vanuit  de SDS toegewezen zijn;
 4°  de toewijzing van nutriëntenemissierechten vanuit de SDS beperken  in de tijd;
 5°  een vergoeding invoeren voor de toewijzing van nutriëntenemissierechten uit  de SDS.".
 Art. 78. In artikel 41bis van hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 19  december 2008 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019, worden de volgende wijzigingen  aangebracht:
 1°  in paragraaf 1 worden het derde en het vierde lid vervangen door wat volgt:
 "Met  behoud van de toepassing van het eerste lid en van artikel 41ter is met het oog op het behoud en de versterking  van natuurwaarden op landbouwgronden in groen Habitatrichtlijngebied elke vorm van bemesting verboden,  met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, waarbij twee grootvee-eenheden  (GVE) per hectare op jaarbasis worden toegelaten. Dat bemestingsverbod geldt:
 1°  in de ruimtelijke  gebieden die voor 1 januari 2028 aangeduid zijn, vanaf 1 januari 2028. In afwijking daarvan geldt voor  ruimtelijke uitvoeringsplannen die in een gefaseerde inwerkingtreding voorzien op basis waarvan de bestemming,  vermeld in artikel 3, § 2, 2° /2, op 1 januari 2029 of later gerealiseerd moet zijn, het bemestingsverbod  vanaf 1 januari van het jaar waarin de bestemming, vermeld in artikel 3, § 2, 2° /2, gerealiseerd  moet zijn;
 2°  in de ruimtelijke gebieden die na 1 januari 2028 aangeduid zijn:
 a)  als het ruimtelijk uitvoeringsplan in een gefaseerde inwerkingtreding voorziet, vanaf 1 januari van het  jaar vanaf wanneer de bestemming, vermeld in artikel 3, § 2, 2° /2, gerealiseerd moet zijn;
 b)  als het ruimtelijk uitvoeringsplan niet in een gefaseerde inwerkingtreding voorziet, vanaf 1 januari  van het jaar dat volgt op de datum van de definitieve vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan  in kwestie.
 Als op percelen waar een bemestingsverbod als vermeld in het eerste of het derde  lid geldt, geen grasland als hoofdteelt of als nateelt aanwezig is, wordt voor de toepassing van dit  decreet voor het perceel in kwestie nul als bemestingsnorm toegekend. De Mestbank slaat in de databank  van de Mestbank de digitale ruimtelijke inventarisatie op van de landbouwgronden in de gebieden, vermeld  in het eerste en het derde lid.";
 2°  in paragraaf 2 wordt het eerste lid vervangen door wat  volgt:
 "In afwijking van paragraaf 1 wordt aan bedrijven ontheffing van het verbod van bemesting  gegeven voor de landbouwgronden binnen die gebieden die:
 1°  conform de aangifte op cartografisch  materiaal in 2008 voor de ruimtelijke gebieden die voor 1 januari 2009 aangeduid zijn, behoorden tot  de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgronden voor zover het akkers of intensief grasland  betreft;
 2°  conform de aangifte op cartografisch materiaal in het jaar dat voorafgaat aan het  jaar van de definitieve vaststelling van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de ruimtelijke  gebieden die na 1 januari 2009 maar voor 1 januari 2027 aangeduid zijn, behoorden tot de tot het bedrijf  behorende oppervlakte landbouwgronden voor zover het akkers of intensief grasland betreft;
 3°   conform de aangifte op cartografisch materiaal in het jaar dat voorafgaat aan het jaar van de definitieve  vaststelling van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan voor de ruimtelijke gebieden die na 1 januari  2027 aangeduid zijn, behoorden tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgronden voor zover  het akkers of intensief grasland betreft en voor zover de percelen niet in Habitatrichtlijngebied liggen.";
 3°   paragraaf 6 wordt vervangen door wat volgt:
 " § 6. Ontheffing van het verbod, vermeld  in paragraaf 1, eerste lid, wordt gegeven op de huiskavel, die bestaat op het ogenblik van de definitieve  vaststelling van het ruimtelijk uitvoeringsplan.
 Ontheffing van het verbod, vermeld in paragraaf  1, derde lid, wordt gegeven:
 1°  voor de ruimtelijke uitvoeringsplannen die voor 1 januari  2023 definitief vastgesteld zijn: op de op 1 januari 2022 tot het bedrijf behorende percelen die tot  de huiskavel behoren;
 2°  voor de ruimtelijke uitvoeringsplannen die na 1 januari 2023 definitief  vastgesteld zijn: op de tot het bedrijf behorende percelen die op het ogenblik van de definitieve vaststelling  van het ruimtelijk uitvoeringsplan tot de huiskavel behoren.";
 4°  paragraaf 7 wordt opnieuw  opgenomen in de volgende lezing:
 " § 7. Met behoud van de toepassing van paragraaf 4  vervallen op landbouwgronden in Habitatrichtlijngebied de ontheffingen, vermeld in paragraaf 2, op 1  januari 2028.
 Op landbouwgronden in Habitatrichtlijngebied vervalt de mogelijkheid om een supplementaire  bemesting van maximaal 100kg stikstof uit kunstmest, toe te staan als vermeld in paragraaf 1, tweede  lid, op het moment dat het bemestingsverbod waarvoor een compensatievergoeding als vermeld in paragraaf  10, tweede lid, bekomen wordt, ingaat en uiterlijk op 1 januari 2028.";
 5°  er wordt een paragraaf  10 toegevoegd, die luidt als volgt:
 " § 10. Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten  en overeenkomstig de Europese regels inzake staatssteun, is er een flankerend beleid voor de bemestingsverboden,  vermeld in dit artikel en in artikel 41ter, die door het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische  aanpak stikstof, verruimd zijn of versneld ingevoerd zijn.
 Het flankerend beleid, vermeld in  het eerste lid, bestaat uit:
 1°  een compensatievergoeding van:
 a) 15.000 euro per  hectare voor percelen waarop het bemestingsverbod ingaat op 1 januari 2024;
 b) 14.375 euro per  hectare voor percelen waarop het bemestingsverbod ingaat op 1 januari 2025;
 c) 13.750 euro per  hectare voor percelen waarop het bemestingsverbod ingaat op 1 januari 2026;
 d) 13.125 euro per  hectare voor percelen waarop het bemestingsverbod ingaat op 1 januari 2027;
 e) 12.500 euro per  hectare voor percelen waarop het bemestingsverbod ingaat op 1 januari 2028;
 2°  een bijkomende  vergoeding voor terreininvesteringen;
 3°  een specifiek flankerend beleid voor landbouwers waarvan  op meer dan 20% van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, een verruimde of versnelde  invoering van het bemestingsverbod als vermeld in het eerste lid van toepassing is, waardoor de leefbaarheid  van het bedrijf ernstig in het gedrang komt.
 Voor het flankerend beleid, vermeld in het tweede  lid, 3°,  kunnen de instrumenten, vermeld in deel 2 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de  landinrichting, ingezet worden. De Vlaamse Regering zal hiervoor een inrichtingsnota vaststellen, overeenkomstig  de bepalingen van deel 4, titel 2, van hetzelfde decreet.
 De bijkomende vergoeding voor terreininvesteringen  als vermeld in het tweede lid, 2°,  heeft betrekking op:
 1°  hetzij nieuwe terreininvesteringen  die nodig zijn voor het ontwikkelen van gelijkaardige activiteiten als de activiteiten die uitgevoerd  werden op de tot het bedrijf behorende landbouwgronden waarop een verruimde of versnelde invoering van  het bemestingsverbod als vermeld in het eerste lid, van toepassing is;
 2°  hetzij niet-afgeschreven  terreininvesteringen die omwille van het invoeren van de nulbemesting niet meer bruikbaar zijn en die  niet heringezet kunnen worden.
 De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de uitvoering  van deze paragraaf en bepaalt, voor wat betreft het flankerende beleid, vermeld in deze paragraaf:
 1°   de nadere voorwaarden, gespecificeerd per maatregel van het flankerend beleid, waaraan voldaan moet  zijn om toegang te hebben tot het flankerende beleid;
 2°  de nadere regels aangaande het aanvragen,  opvolgen en toekennen van het flankerend beleid.".
 Art. 79. In artikel 41ter van hetzelfde decreet,  ingevoegd bij het decreet van 12 juni 2015 en het laatst gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019, worden  de volgende wijzigingen aangebracht:
 1°  paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt:
 "  § 1. Met het oog op het behoud en de versterking van natuurwaarden is op niet-intensieve graslanden  in bosgebieden, zoals aangeduid op de plannen, vastgesteld met toepassing van het decreet betreffende  de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, en op landbouwgronden in natuurgebieden, natuurontwikkelingsgebieden  of natuurreservaten, zoals aangeduid op de plannen die vastgesteld zijn met toepassing van het decreet  betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996, elke vorm van bemesting verboden,  met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, waarbij twee grootvee-eenheden  (GVE) per hectare op jaarbasis worden toegelaten.
 Met behoud van de toepassing van het eerste  lid is met het oog op het behoud en de versterking van natuurwaarden vanaf 1 januari 2028 elke vorm van  bemesting verboden, met uitzondering van bemesting door rechtstreekse uitscheiding bij begrazing, waarbij  twee grootvee-eenheden (GVE) per hectare op jaarbasis worden toegelaten, op Habitatrichtlijngebied dat  als bosgebied, groengebied, parkgebied of bufferzone als vermeld in artikel 2, derde lid, punt 4.2 tot  en met punt 4.5, van het koninklijk besluit van 28 december 1972 betreffende de inrichting en de toepassing  van de ontwerpgewestplannen en gewestplannen, is aangeduid op de plannen, vastgesteld met toepassing  van het decreet betreffende de ruimtelijke ordening, gecoördineerd op 22 oktober 1996.
 Als op  percelen waar een bemestingsverbod als vermeld in het eerste lid geldt, geen grasland als hoofdteelt  of als nateelt aanwezig is, wordt voor de toepassing van dit decreet voor het perceel in kwestie nul  als bemestingsnorm toegekend.";
 2°  in paragraaf 2 en 3 wordt tussen de zinsnede "paragraaf  1," en de woorden "gegeven voor" telkens de zinsnede "eerste lid," ingevoegd;
 3°  aan paragraaf  3 wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
 "Ontheffing van het verbod, vermeld  in paragraaf 1, tweede lid, wordt gegeven op de percelen die op 1 januari 2022 tot de huiskavel behoren.";
 4°  er wordt een paragraaf 5 toegevoegd, die luidt als volgt:
 " § 5. Met behoud  van de toepassing van artikel 41bis, § 4, vervallen op landbouwgronden in Habitatrichtlijngebied  de ontheffingen, vermeld in paragraaf 2, vanaf 1 januari 2028.".
 Art. 80. Aan artikel 63 van  hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 12 juni 2015 en het laatst gewijzigd bij het decreet  van 24 mei 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
 1°  in paragraaf 3, eerste lid,  wordt tussen de zinsnede "artikel 34, § 1, 1°,  tweede lid," en de woorden "of aan de", de zinsnede  "zoals laatst gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019," ingevoegd;
 2°  paragraaf 11 wordt  vervangen door wat volgt:
 " § 11. Onverminderd artikel 71 en 72 wordt aan iedere landbouwer  die geen geldige melding doet als vermeld in artikel 34, § 1, negende lid, een administratieve  geldboete opgelegd.
 De administratieve geldboete, vermeld in het eerste lid, wordt berekend  volgens de volgende formule:
 X: [(het aantal NER-Dred vermenigvuldigd met 2) vermenigvuldigd  met M] en gedeeld door 365;
 waarbij:
 X = het bedrag van de administratieve geldboete,  uitgedrukt in euro;
 NER-Dred: het aantal NER-D dat met toepassing van artikel 34, § 1,  zou gereduceerd worden indien de melding, vermeld in artikel 34, § 1, negende lid, zou gedaan  zijn geweest;
 M: het aantal kalenderdagen tussen de datum van de wijziging van de vennoten,  aandeelhouders of bestuurders en de datum waarop de Mestbank de overgenomen nutriëntenemissierechten  effectief heeft geannuleerd.";
 3°  er wordt een paragraaf 18 toegevoegd, die luidt als volgt:
 "  § 18. Met behoud van de bepalingen van artikel 71 en 72 wordt een administratieve geldboete opgelegd  aan de uitbater van een bewerkings- of verwerkingseenheid, die de verplichtingen, vermeld in artikel  24, § 7, niet naleeft.
 De geldboete bedraagt:
 1°  10.000 euro per kalenderjaar  waarin de Mestbank niet beschikt over een correct overzicht als vermeld in artikel 24, § 7, tweede  lid;
 2°  5000 euro per kalenderjaar waarvoor de uitbater van de bewerkings- of verwerkingseenheid  geen correcte registratie heeft van de ammoniakemissie van zijn uitbating, verhoogd met 2500 euro per  kalenderjaar en per ontbrekend of niet-correct werkend meetapparaat.
 Bij herhaling van een overtreding  binnen vijf jaar na het opleggen bij beveiligde zending als vermeld in artikel 64, § 1, tweede  lid, van de administratieve geldboete, vermeld in deze paragraaf, wordt de administratieve geldboete  die overeenkomstig het tweede lid berekend is, verdubbeld.".
 Art. 81. In artikel 84 van hetzelfde  decreet, laatst gewijzigd bij het decreet van 28 juli 2022, worden paragraaf 5 en 6 vervangen door wat  volgt:
 " § 5. De overname van nutriëntenemissierechten mits verwerking van mest, vermeld  in artikel 34, § 1, eerste lid, 1°,  zoals laatst gewijzigd bij het decreet van 12 juni 2015,  en de overname van nutriëntenemissierechten waarop de meldingsplicht van artikel 34, § 1, derde  lid, zoals laatst gewijzigd bij het decreet van 24 mei 2019, van toepassing is, worden uitgevoerd en  beoordeeld op basis van de bepalingen van artikel 34 en de uitvoeringsbesluiten ervan zoals die van kracht  zijn op 1 januari 2023.
 § 6. In afwijking van artikel 22, § 1, tweede lid, 1°,   kan er tot 1 januari 2028 op grasland ook gebruikgemaakt worden van een sleepslangtechniek.".
 Afdeling  5. - Wijziging van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting
 Art. 82. Aan  artikel 2.2.1 van het decreet van 28 maart 2014 betreffende de landinrichting, gewijzigd bij de decreten  van 30 juni 2017 en 26 mei 2023, wordt een vijfde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
 "De landcommissies  vervullen de opdrachten die het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof aan  die commissies heeft opgedragen in het kader van het flankerend beleid bij de programmatische aanpak  stikstof.".
 Afdeling 6. - Wijzigingen van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning
 Art.  83. Aan artikel 13, eerste lid, van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning  wordt de volgende zin toegevoegd:
 "De bevoegde overheid, vermeld in artikel 52, kan ook van  die mogelijkheid gebruikmaken om onregelmatigheden te herstellen die de bevoegde overheid, vermeld in  artikel 15, heeft begaan.".
 Art. 84. Aan artikel 32 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd  bij het decreet van 3 mei 2019, wordt een paragraaf 8 toegevoegd, die luidt als volgt:
 " §  8. Als de exploitatie van een IIOA stopgezet is of wordt overeenkomstig artikel 39, derde lid, van het  decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof, wordt een vergunning voor de exploitatie  van een veehouderij die betrekking heeft op een of meer van de percelen van de IIOA waarvoor de stopzetting  geldt en die leidt tot een verhoging van de stikstofemissies, na de stopzetting geweigerd.
 Een  veehouderij als vermeld in het eerste lid is een vergunningsplichtige IIOA als vermeld in rubriek 9 van  de indelingslijst van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, voor zover er dieren worden gehouden die  behoren tot een diersoort die opgenomen is in de lijst, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet  van 22 december 2006.".
 Art. 85. Aan artikel 46 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten  van 7 juli 2017, 8 december 2017 en 13 juli 2018, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt:
 "  § 4. Als de exploitatie van een IIOA stopgezet is of wordt overeenkomstig artikel 39, derde lid,  van het decreet van 26 januari 2024 over de programmatische aanpak stikstof, wordt een vergunningsaanvraag  voor de exploitatie van een veehouderij die betrekking heeft op een of meer van de percelen van de IIOA  waarvoor de stopzetting geldt en die leidt tot een verhoging van de stikstofemissies na de stopzetting,  geweigerd.
 Een veehouderij als vermeld in het eerste lid is een vergunningsplichtige IIOA als  vermeld in rubriek 9 van de indelingslijst van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, voor zover er dieren  worden gehouden die behoren tot een diersoort die opgenomen is in de lijst, vermeld in artikel 27, §  1, van het Mestdecreet van 22 december 2006.".
 Art. 86. Aan artikel 63 van hetzelfde decreet  worden de volgende zinnen toegevoegd:
 "Daarbij kan ze ook de ontvankelijkheid en volledigheid  van het aanvraagdossier en de project-m.e.r.-screening opnieuw beoordelen, en vragen of toestaan dat  de indiener van het aanvraagdossier onvolledigheden herstelt. Artikel 19, tweede lid, 20 en 21, zijn  van overeenkomstige toepassing.".
 Art. 87. Aan artikel 64, eerste lid, van hetzelfde decreet,  wordt de volgende zin toegevoegd:
 "Daarbij kunnen ook gegevens of documenten aan het aanvraagdossier  worden toegevoegd, of kunnen gegevens of documenten van het aanvraagdossier worden gewijzigd of vervangen.".
 Art.  88. Aan artikel 66 van hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 3 mei 2019, wordt  een paragraaf 8 toegevoegd, die luidt als volgt:
 " § 8. Als de exploitatie van een IIOA  stopgezet is of wordt overeenkomstig artikel 39, derde lid, van het decreet van 26 januari 2024 over  de programmatische aanpak stikstof, wordt een vergunningsaanvraag voor de exploitatie van een veehouderij  die betrekking heeft op een of meer van de percelen van de IIOA waarvoor de stopzetting geldt en die  leidt tot een verhoging van de stikstofemissies na de stopzetting, geweigerd.
 Een veehouderij  als vermeld in het eerste lid is een vergunningsplichtige IIOA als vermeld in rubriek 9 van de indelingslijst  van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, voor zover er dieren worden gehouden die behoren tot een diersoort  die opgenomen is in de lijst, vermeld in artikel 27, § 1, van het Mestdecreet van 22 december  2006.".
 Art. 89. Aan artikel 87, § 1, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet  van 8 december 2017, worden een derde en een vierde lid toegevoegd, die luiden als volgt:
 "Een  ambtshalve initiatief of een verzoek tot bijstelling van de omgevingsvergunning van een veehouderij wordt  beschouwd als kennelijk ongegrond als vermeld in het tweede lid als de motieven tot bijstelling uitsluitend  betrekking hebben op een aanpassing van de efficiëntie van een ammoniakemissiereducerende techniek. In  dat geval wordt de exploitant geacht te hebben voldaan aan zijn verplichtingen terzake.
 Voor  de toepassing van het derde lid wordt verstaan onder:
 1°  een aanpassing van de efficiëntie  van een ammoniakemissiereducerende techniek: het feit dat in de omgevingsvergunning voor de veehouderij  in kwestie een ammoniakemissiereducerende techniek opgenomen is waarvoor in de omgevingsvergunning een  bepaald ammoniakemissiereducerend vermogen vermeld werd, en waaraan, na de opname in de omgevingsvergunning,  bij een decreet, een besluit van de Vlaamse Regering of een ministerieel besluit een lager ammoniakemissiereducerend  vermogen werd toegekend;
 2°  een veehouderij: een vergunningsplichtige IIOA als vermeld in rubriek  9 van de indelingslijst van bijlage 1 bij titel II van het VLAREM, voor zover er dieren worden gehouden  die behoren tot een diersoort die opgenomen is in de lijst, vermeld in artikel 27, § 1, van het  Mestdecreet van 22 december 2006.".
 HOOFDSTUK 9. - Slotbepalingen
 Art. 90.  §  1. De bepalingen van dit decreet zijn ook van toepassing op alle aanvragen betreffende een omgevingsvergunning  ingediend voor de inwerkingtreding van dit decreet waarover de bevoegde overheid nog geen vergunningsbeslissing  genomen heeft op de datum van de inwerkingtreding van dit decreet, met inbegrip van vergunningsaanvragen  die opnieuw moeten worden behandeld na een vernietigingsarrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen.
 § 2. Bij de behandeling van een omgevingsvergunningsaanvraag, vermeld in paragraaf 1, kan de bevoegde  overheid, vermeld in artikel 52 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning,  als ze de ontvankelijkheid en volledigheid van het aanvraagdossier of de project-m.e.r.-screening opnieuw  beoordeelt overeenkomstig artikel 63 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning  zoals gewijzigd bij dit decreet, rekening houden met gegevens of documenten die werden gewijzigd in of  toegevoegd aan het aanvraagdossier vóór de inwerkingtreding van dit decreet.
 § 3. De  bevoegde overheid, vermeld in artikel 15 of 52 van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning,  kan bij de behandeling van een vergunningsaanvraag, vermeld in paragraaf 1, beslissen om de beslissingstermijn  te verlengen wanneer zij oordeelt dat dit nuttig is voor de toepassing van de beoordelingskaders, vermeld  in dit decreet.
 De bevoegde overheid, vermeld in het eerste lid, kan in voorkomend geval het  advies van de omgevingsvergunningscommissie, vermeld in artikel 16, § 1, van het decreet van 25  april 2014 betreffende de omgevingsvergunning of de adviezen, vermeld in artikel 24, 42 of 59 van het  decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning, opnieuw inwinnen.
 Als de bevoegde  overheid, vermeld in het eerste lid, overeenkomstig het eerste lid beslist om de beslissingstermijn te  verlengen, wordt de beslissingstermijn, met behoud van de toepassing van artikel 32, § 2, artikel  66, § 2 en § 2/1, en artikel 89, § 2, van het decreet van 25 april 2014 betreffende  de omgevingsvergunning, desgevallend bijkomend verlengd:
 1°  met 60 dagen als geen advies van  een omgevingsvergunningscommissie vereist is;
 2°  met 120 dagen als een advies van een omgevingsvergunningscommissie  vereist is.
 In voorkomend geval deelt de bevoegde overheid, vermeld in het eerste lid, de termijnverlenging  vóór de einddatum van de beslissingstermijn mee aan de aanvrager en desgevallend aan de beroepsindiener.
 Art.  91. Een milieuvergunning, die werd verleend op grond van de bepalingen van het decreet van 28 juni 1985  betreffende de milieuvergunning, wordt voor de toepassing van dit decreet beschouwd als een omgevingsvergunning.
 Art.  92. Dit decreet treedt in werking op de dag die volgt op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
 Kondigen  dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
 Brussel,  26 januari 2024.
 De minister-president van de Vlaamse Regering,
 J. JAMBON
 De  Vlaamse minister van Justitie en Handhaving, Omgeving, Energie en Toerisme,
 Z. DEMIR
 _______
 Nota
 (1)  Zitting 2023-2024
 Documenten: - Voorstel van decreet : 1801 - Nr. 1
 - Advies van de  Gegevensbeschermingsautoriteit : 1801 - Nr. 2
 - Advies van de Raad van State : 1801 - Nr. 3
 -  Advies van de Vlaamse Toezichtcommissie : 1801 - Nr. 4
 - Amendement : 1801 - Nr. 5
 -  Advies van de Raad van State : 1801 - Nr. 6
 - Amendementen : 1801 - Nr. 7
 - Advies  van de Raad van State : 1801 - Nr. 8
 - Amendementen : 1801 - Nr. 9
 - Tekst aangenomen  door de plenaire vergadering : 1801 - Nr. 10
 Handelingen - Bespreking en aanneming: Vergadering  van 24 januari 2024.
 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
 
 
 
 
   |  |  |  |